over de eeuwige goddelijke wet, over de zonde en hare verhouding tot het goddelijk wereldbestuur, over de verlossing door voldoening en verzoening, over den persoon des Verlossers, over de waarde van de Schriften des O. Testaments, over de ingeving der H. Schriften en over derzelver gezag voor de kerk. Het spreekt echter van zelf, dat deze onderwerpen meer aangeroerd, dan behandeld zijn. En allerminst mogen wij ontveinzen, dat de redevoering zelve zoo wijsgeerig en afgetrokken en zoo geheel in de speculatief-theologische terminologie onzer naburen voorgedragen is, dat het soms uiterst moeijelijk valt, om de meening wèl te verstaan. Ook twijfelen wij, of de keuze der woorden in de vertaling wel overal even gelukkig is geweest. En vreemd komt het ons voor, in weerwil van hetgeen in de voorrede daaromtrent wordt aangemerkt, dat een zoo hoog wetenschappelijk opstel als bijlage is toegevoegd aan een geschrift, als de ‘Wereldvergoding,’ hetwelk, zoowel wat den vorm als den inhoud betreft, voornamelijk voor beschaafde en niet ongeoefende leden der gemeente bestemd is.
Maar genoeg reeds, om de aandacht onzer wetenschappelijke theologen op deze bijlage te vestigen.