Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1846
(1846)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 165]
| |||
Boekbeschouwing.De weg des heils. Christelijke Overdenkingen, naar het Hoogduitsch van Dr. A. Tholuck, Hoogleeraar te Halle. II Deelen. Te Rotterdam, bij van der Meer en Verbruggen. 1844. In gr. 8vo. 644 bl. f 6-:Tholuck's Stunden Christlicher Andacht verdienen boven vele andere stichtelijke werken eene goede en zuivere vertaling, opdat men ze met evenveel genoegen in de overzetting leze, als waarmede velen het oorspronkelijke in handen nemen. De Vertaler heeft een goed werk verrigt, door deze plant van vreemden bodem op vaderlandschen grond over te brengen. Evenwel heeft dit zijne eigenaardige moeijelijkheden. Niet altijd wil zij even welig tieren, en er gaat wel eens iets van haar schoon verloren. Hoewel wij gaarne aan den Vertaler den lof geven, dat zijne overzetting goed is, vrij van germanismen en doorgaans in een' ongedwongen stijl, zoo zal hij toch zelf wel toestemmen, dat er hier en daar iets van den gloed, die over het oorspronkelijke ligt, is verloren gegaan. In de voorrede zegt hij, dat het wel van zelf spreekt, dat bij de vertaling het een en ander verliezen moest, omdat het moeijelijk is, om overal dat puntige en kernachtige te bewaren, dat dikwijls in de woorden zelven wordt gevonden. En dit stemmen wij gaarne toe, ofschoon onze taal toch niet zoo arm is, of voor een treffend idée laat zich ook wel de gepaste uitdrukking vinden. Dat eene woordelijke overzetting van het geheel voor ons publiek misschien minder geschikt zoude geweest zijn, kunnen wij niet toegeven. Dit moge waar zijn, als er op kerkplegtigheden of andere gebruiken wordt gezinspeeld, welke men in ons vaderland niet kent, maar waar dit het geval niet is, schijnt het ons toe, dat men getrouw moet wedergeven, wat de Schrijver geschreven heeft om Christenen in het geloof op te bouwen | |||
[pagina 166]
| |||
en den weg des heils hun aan te wijzen. Een geloovig Christen in Nederland zal toch wel aan dezelfde opwekkingen, vermaningen, vertroostingen, herinneringen behoefte hebben, als in Duitschland en elders, te meer, daar de vorm, dien tholuck gekozen heeft om er zijne denkbeelden in uit te drukken, hem eigenaardig is. Neemt men dien hier en daar weg, het is dan, alsof men het stof van de vleugelen des vlinders wegveegt, waardoor wel de vlinder een vlinder blijft, maar de schoonheid der kleuren verloren gaat. Indien wij dan één verzoek aan den geachten Vertaler hadden te doen, wij zouden hem vragen, of hij in het vervolg zich zoo na mogelijk aan het oorspronkelijke zoude willen houden, en den periodenbouw, de redewendingen, in één woord, de ‘Kraftsprache’ tholuck's zoude willen wedergeven. Zoo houden wij het daarvoor, dat, wanneer de Vertaler zich positief uitdrukt, waar de Schrijver zich vragenderwijze tot zijne lezers wendt, of wanneer hij eenigzins omschrijft, waar in het oorspronkelijke een korte en kernachtige uitroep meer zegt, dan eene meer uitvoerige aanwijzing, dat iets werkelijk zóó is, - dat dan in de vertaling buiten noodzaak eenige meerdere vrijheid gebruikt is. Het is in het geheel onze bedoeling niet, te vitten of met angstige naauwgezetheid gebreken aan te wijzen, met voorbijzien van het goede. Wij wenschten alleen den Vertaler opmerkzaam te maken op iets, dat hij, indien zijn werk nog niet voltooid is, in het tweede Deel misschien kan verbeteren. Had hij het oorspronkelijke niet nog beter kunnen wedergeven, dan zoo als hij bijv. gedaan heeft bladz. 17, vgl. tholuck, S. 18, waar wij lezen:
| |||
[pagina 167]
| |||
Het is wel mogelijk, dat wij verkeerd zien, maar het oorspronkelijke schijnt ons hier krachtiger en meer indrukwekkend. Tevens diene dit tot eene proeve van den stijl en de wijze van voorstelling des geheels, en make het den lezer begeerig, om er meer van te lezen. Wij zouden ook, om hem hiertoe op te wekken, vele plaatsen kunnen voorleggen, die onverbeterlijk zijn vertaald, en die bewijzen, zoowel dat de Vertaler zich in het oorspronkelijke heeft ingedacht (om het zoo eens uit te drukken; de Duitschers zeggen: hineingedacht,) en den geest gevat heeft, als dat hij berekend is, om ook moeijelijk te vertalen stukken goed over te brengen. De versjes, dikwijls zoo naïf, zoo echt kinderlijk eenvoudig en Christelijk verheven, met welke tholuck hier en daar het proza heeft afgewisseld, zijn tot ons leedwezen niet alle vertaald. Het doet ons leed, dat de begaafde | |||
[pagina 168]
| |||
vriendenhand ze niet alle heeft overgebragt, omdat zij wel verdienen, ook onzen landgenooten bekend te worden. Geheel kunnen wij ons vereenigen met de woorden des Vertalers in de voorrede: ‘Tholuck stelt ons den christus voor, zoo als iedere bladzijde der Evangeliegeschiedenis Hem aan ons predikt. Hij is geheel en al vervuld van het zalige dier gemeenschap, welke er tusschen den Heer en de zijnen bestaat. Die vereeniging door het geloof, welke christus in ons wonen doet, is ook bij hem de eenige bron, waaruit het ware leven deszelfs oorsprong neemt; zij is hem de kracht tot heiligmaking, het hoogste geluk; zij maakt hem zoo ernstig in het vermanen, zoo liefderijk in het teregtwijzen, zoo helder in de voorstelling der waarheid, die uit God is. En omdat de gedachte daaraan hem bestuurt, spreekt hij nu eens op den toon der volle verzekerdheid des geloofs, dan weder verplaatst hij zich in den toestand van hen, die den rijkdom, welke in christus is, slechts bij naam kennen, of van hen, die door twijfeling geschokt of door de kennis aan hunne gebreken ontrust worden.’ - Hij is vol des geloofs en des geestes, en spreekt uit de volheid zijns harten, dat zich ontlast met eene kracht, gelijk aan die, waarmede de in zijn vaart terug gehouden stroom voortbruist, als hij losbreekt. Hij is, als de schriftgeleerde, in het koningrijk der hemelen onderwezen, gelijk een heer des huizes, die uit zijnen schat nieuwe en oude dingen voortbrengt. Alles is leven en vuur, zoodat wij het dit werk van tholuck wel kunnen aanzien, dat hij zich, toen hij het ternederschreef, ‘regt in zijn element’ gevoelde, zoo als hij zich uitdrukt in de voorrede, (van welke het jammer is, dat de Vertaler die heeft teruggehouden.) Zoo vinde dan deze vrucht van den echt Christelijken geest velen onder ons, die er zich mede voeden en sterken; dan zal de Vertaler niet te vergeefs gearbeid hebben en menig anders verspild oogenblik niet voor de eeuwigheid verloren zijn. Het weluitgevoerde Portret des Schrijvers versiert dit werk. |
|