Opwekking om God te verheerlijken van wege de toebrenging der Heidenen, uitgesproken bij de Broedergemeente te Zeist, door P.H. Hugenholtz, Theol. Doct. en Predikant te Rotterdam. Te Rotterdam, bij van der Meer en Verbruggen. 1843. In gr. 8vo. VI, 22 bl. f :-30.
Naar aanleiding van Hand. XI:18 wekt de geachte Schrijver zijne hoorders bij de gelegenheid, van welke de titel melding maakt, op, om God te verheerlijken van wege de toebrenging der Heidenen tot het Christendom. Met korte maar krachtige trekken schetst hij den treurigen toestand, waarin de Heidenen verkeeren, zoo lang zij in de duisternis wandelen, en daartegenover het heil, dat hun is aangebragt, waar het licht des Evangelies hen bestraalt en in hunne harten schijnt. Daarin ziet hij eene opwekking tot godsverheerlijking, waartoe hij dan ook zijne hoorders aanspoort, en ieder, die deze rede leest, zal niet minder, dan zij, die haar aanhoorden, gestemd worden, om God te verheerlijken, dat Hij ook den Heidenen de bekeering ten leven gegeven heeft. De woorden des Sprekers ademen leven en hooge ingenomenheid met de zaak van christus; zijne taal beweegt het gemoed; de gedachten ontwikkelen zich geregeld. Het is een wél gesproken woord, dat verdient aan de vergetelheid ontrukt te worden. Al ware het alleen om het doel, dat met de uitgave beoogd werd, - ‘eensdeels, om voor het werk der Zendelinggenootschappen onder Gods zegen harten te winnen, anderdeels, om voor den voorbeeldigen en rijk gezegenden arbeid der Broedergemeente onder de Heidenen eenige penningen in te zamelen,’ - wij zouden de uitgave dezer toespraak reeds moeten toejuichen. Maar zij verdient ook om haars zelfs wil ter lezing te worden aanbevolen, gelijk wij dan ook hopen, dat velen door onze aanbeveling zich dit stukje zullen aanschaffen.