Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1846
(1846)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 147]
| |
verstaan, is in vergelijking zoo gering, dat het te bejammeren is, zoo volksvooroordeelen en staatkundige scheiding het wederzijdsch letterkundig verkeer zouden belemmeren tusschen de twee volken, die, schoon dan ook met een gewijzigd accent, dezelfde taal spreken en, met klein verschil van spelling, dezelfde taal schrijven. Te weinig wordt doorgaans in ons land op de voortbrengselen der Vlaamsche letterkunde acht gegeven; en terwijl van heinde en verre uit alle talen boeken van wetenschap en van uitspanning worden overgezet, blijft datgene, wat in het naburige Vlaanderen in onze taal het licht ziet, bij de meesten onbekend. Eene der groote oorzaken van die onbekendheid zal wel gelegen zijn in de mindere publieiteit, die de uitgave der Vlaamsche werken bij ons verkrijgt. Wij stellen ons voor, om van tijd tot tijd, daartoe in de gelegenheid gesteld, de aandacht op deze en gene werken der Vlaamsche literatuur te vestigen. Wij bepalen ons deze maal tot een paar werken van den Baron de saint-genois, die wij aan onze romanlezende leesgezelschappen met volle ruimte durven aanbevelen. Bertrand van rains is oorspronkelijk, gelijk uit den titel blijkt, in het Fransch geschreven, en met goedkeuring van den Schrijver door den Heer van boekel in het Vlaamsch overgebragt. Het boek draagt in het Fransch den titel van: Le faux baudouin; een titel, zoo het ons voorkomt, ten onregte veranderd. Het duidt het onderwerp, dat hier behandeld wordt, juister aan, en de bedenking, dat daardoor de wijze wordt verraden, waarop de Schrijver de geschiedkundige bijzonderheid beschouwt, die hij zich ter behandeling heeft verkozen, is, onzes inziens, van weinig belang. Bijna bij het eerste optreden van den valschen boudewijn maakt de Schrijver er geen geheim van, hoe hij over dezen denkt. Het verhaal verplaatst ons in Vlaanderen in het begin der dertiende eeuw, en behandelt eene episode uit de geschiedenis des lands, merkwaardig genoeg en zeer geschikt tot eene romantische inkleeding. Boudewijn IX, Graaf van Vlaanderen, was met den titel van Keizer van Konstantinopel op zijnen kruistogt gesneuveld. Men bleef intusschen aangaande zijnen dood langen tijd in het onzekere, hetgeen later aanleiding gaf tot de zonderlinge voorvallen, die ten geschiedkundigen grondslag strekken van dit verhaal. Zijne dochter johanna regeerde in zijne plaats, maar had eene | |
[pagina 148]
| |
groote partij tegen zich, bij wie de nationale geest met kracht streed tegen den vreemden invloed, die heerschende werd onder eene Vorstin, welke ‘door opvoeding en neiging den vreemden was toegedaan.’ Het was deze staatkundige gesteldheid des lands vooral, die het mogelijk maakte, dat eene toevallige gelijkenis met den overleden Keizer boudewijn eenen bedrieger binnen weinig tijds zulk eenen aanhang verschafte, dat de Gravin zich gedwongen zag de vlugt te nemen. Bij de ontdekking van het bedrog keerde zij tot de heerschappij terug, en de bedrieger werd later gevat en ter dood gebragt. Het volk, bij hetwelk hare nagedachtenis geenszins in achting is gebleven, heeft, op het voetspoor van eenige gelijktijdige en latere schrijvers, den bedrieger voor den wezentlijken boudewijn aangezien, en johanna als eene vadermoordster geschandvlekt. Met regt mogt de Schrijver zeggen, dat het aannemen van deze opvatting den romanschrijver voordeelig had kunnen zijn. Doch een naauwkeurig en grondig onderzoek der zaak heeft hem het tegendeel als waarheid leeren kennen, en hem overtuigd, dat de man, door johanna gevonnisd, slechts een landlooper, een vermetele gelukzoeker was. De Baron de saint-genois heeft van deze grondstoffen een' onderhoudenden geschiedkundigen roman zamengesteld, dien Rec. met groot genoegen heeft gelezen, en die met veel regt eene plaats mag beslaan naast vele oorspronkelijke of vertaalde geschiedkundige romans. Een dergelijk oordeel meenen wij te mogen uitspreken over eenen tweeden roman van denzelfden Schrijver, getiteld: | |
Anna, historisch Tafereel uit de Vlaemsche Geschiedenis, tijdens Maria van Bourgonje (1477). Door den schrijver van Hembyse, enz. II Deelen. Te Gent, bij H. Hoste; te Rotterdam, bij Aeuerdonk. 1844. In gr. 8vo. 350 bl. f 3-40.Ook hier is het een betwist geschiedkundig feit, dat de Heer de saint-genois zich ter behandeling heeft gekozen. Hij verplaatst ons in den tijd, die onmiddellijk op den dood van karel den Stoute volgde, toen lodewijk XI van den verlaten toestand van diens dochter maria partij poogde te trekken ter bevordering zijner staatkundige ontwerpen. De | |
[pagina 149]
| |
kuiperijen aan het Hof der laatstgenoemde, waarbij de Franschgezinde partij 's Konings bedoelingen ondersteunde, en de val van twee harer Ministers, hugonet en imbercourt, maken den geschiedkundigen grond van het verhaal uit. De Heer de saint-genois schaart zich aan de zijde van hen, die den dood dezer beide aanzienlijke mannen als de regtvaardige straf van het door hen gesmede verraad beschouwen. Over dit punt is door hem en anderen ook met andere wapenen dan romantische verhalen gestreden. Hier kleedt hij zijne wijze van zien in het modegewaad van den roman, en wij zijn noch geroepen noch bevoegd, om over de geschiedkundige questie zelve uitspraak te doen. Wij hebben alleen het boek te beoordeelen, dat voor ons ligt. Het is eene eerste proeve van den Schrijver, om een uitvoerig stuk in het Vlaamsch te schrijven. Tot dusverre gebruikte hij meestal de Fransche taal. Dit voor oogen houdende, wenschen wij hem geluk met zijne welvolbragte taak. Hij toont het Vlaamsch uitstekend meester te zijn, en weet met afwisseling te schrijven, naar gelange van de personen, die hij ten tooneele voert. Er is leven en gang in zijn verhaal, en niet het minste behaagden Rec. de tooneelen, waar de Gentsche poorters eene rol spelen. Of de teekening van olivier le nain, den beruchten barbier van lodewijk XI, overal even gelukkig is, daaraan zouden wij twijfelen. Ons staat het beeld uit w. scott's Quentin Durward nog te levendig voor den geest, om het met een ander te kunnen verwisselen. Doch met dat al durven wij ook dit verhaal onzen lezers zeer aanbevelen, als eene onderhoudende lectuur, die hen daarenboven in den toestand van Vlaanderen in die dagen levendig verplaatst. Aangenaam zal het ons zijn, indien onze aankondiging moge strekken, om dezen Vlaamschen Schrijver bij ons meer bekend te doen worden, en zijne werken den bijval te doen vinden, dien zij verdienen.Ga naar voetnoot(*) |
|