| |
De Bijenkorf der H. Roomsche Kerk. Eene duidelijke en grondige uitlegging van den Zendbrief van Mr. Gentranus Hervet, uitgegeven voor de van het Christelijk geloof afgedwaalden, door Philips van Marnix, Heer van St. Aldegonde. Op nieuw ten behoeve der Roomsche Kerk, bijzonder in de Nederlanden, uitgegeven. Iste Deel. Te Utrecht, bij van Dorp en Heringa. 1844. In gr. 8vo. XII en 286 bl. f 1-50.
Wanneer een boek op nieuw wordt uitgegeven, en dit plaats heeft nadat er reeds meerdere verschillende uitgaven van bestaan, dan heeft hij, aan wien de taak ter aankondiging der nieuwe uitgave wordt opgedragen, zich minder te bemoeijen met het werk zelf, dan wel te antwoorden op de vragen: was eene nieuwe editie van het oude werk behoefte? en beantwoordt deze uitgaaf aan die behoefte? Ref. wil zich dan ook bij voorkeur tot deze vragen bepalen, vermits hij, reeds een aantal jaren geleden, rond en duidelijk, zijn oordeel over den Bijenkorf zelven heeft uitgedrukt, en hij, dezen recenserende, niet wel zou kunnen nalaten het vroeger door hem gestelde nogmaals af te schrijven, vermits hij geene redenen heeft gevonden
| |
| |
om er iets van door te halen. Wat men er in vindt, zegt daarenboven de titel verstaanbaar genoeg: ‘eene duidelijke en grondige uitlegging van den Zendbrief van Mr. gentranus her vet aan de van het Christelijk geloof afgedwaalden.’ Maar wie die Mr. gentranus was, wordt in het boekje niet gezegd. Dit was in 1569 ook niet noodig; want de man was destijds genoegzaam bekend en geëerd. Nu hij evenwel reeds zoo lang geleden niet alleen de aarde, maar ook het vagevuur heeft verlaten, dat men hem voor een verdicht personaadje begint te houden, vermits hij thans noch dáár, noch hier wordt aangetroffen, zoo zouden de nieuwe Uitgevers, naar Refs. meening, wél gehandeld hebben, wanneer zij aan het nu levend geslacht dien wijlen Mr. hervet en zijnen Zėndbrief wat meer van nabij hadden leeren kennen. De man was het toch wel waardig, en verdient het vooral thans, nu men aan alle kanten aanstalten begint te maken voor eene viering van het derde eeuwgetijde van het Hoogeerw. Concilie van Trente. Wij hopen maar, dat de Nederlanden in dit geval niet achterlijk zullen blijven, want wij houden van een lange pret, dewijl al die andere eeuwfeesten voorbijgaan als een vuurwerk, en wij bij dit jubilė nog al wat houdvasten hebben, want het moet, om wèl te zijn, duren van den 13 December 1845 tot den 4 December 1863, vermits die ijzeren mannen der 16de eeuw zoo lang gezeten hebben! Wij moeten evenwel bekennen, dat ook menigeen van hen het einde niet beleefde van de handelingen, aan welker begin hij had deelgenomen, ofschoon zij, even als de tegenwoordige tweede kameristen, zich van tijd tot tijd wel eens naar huis begaven tot herstel der uitgeputte krachten. Zij hielden trouwens in dien zoo kort beperkten tijdkring ook niet minder dan vijfentwintig zittingen van bijna een' geheelen dag en
soms nog wel iets langer, en het ontbrak bij dezelve almede niet aan sprekers van langen adem. Mr. gentranus was een van hen; want hij hield nog al van praten, en was, hetgeen wij tot dus ver hebben verzuimd te berigten, een der Hoogeerwaardige Trentsche Vaders. Daarenboven was hij
| |
| |
een Franschman en werd door zijne landgenooten geprezen én als theologant én als geschiedkundige. Eindelijk behoorde hij in de laatste zittingen zelfs tot de oppositie. Na den dood van zijnen vriend marcellus gervinus, die gedurende de zittingen van het Concilie én Paus werd, én stierf, én werd opgevolgd eerst door paulus IV, later door pius IV, ging het in sommige opzigten niet regt meer naar zijnen zin. Het liep er trouwens nu en dan ook vrij raar, vermits genoemde pius, naar het verhaal, niet alleen van sarpi, maar ook van zijnen lofredenaar palavicini, de Synode wist te belezen en besluiten te doen nemen, om welke anderen het Concilie hebben gewraakt als zijnde geene vrije vertegenwoordiging der Kerk, maar -; doch wij zouden afdwalen en moeten over hervet spreken. Wij zeggen daarom alleenlijk nog, dat de Spaansche gezant de vargas er eene vrij Spaansche verklaring van geeft, zeggende, dat de H. Geest, die zich te Rome ophield, niet verkoos naar Trente te vertrekken, waar de heilige vaders hem noodig hadden, vóór dat men hem, door eenen koerier, derwaarts had laten noodigen. Nu, de etiquette dient gehandhaafd te worden. Dat ook Mr. gentranus vroeger verstoken was van de voorlichting van dien Minister des Pausen, blijkt, want óf hij bezat hem niet, óf hij wederstond dien Geest op het gewigtigste punt, dat men destijds de residentia pastorum noemde. Dat hij dwaalde, zullen onze lezers van zelve erkennen, zoodra wij hun de zaak zullen hebben medegedeeld. Hervet beweerde namelijk, dat een herder bij zijne kudde behoorde te blijven, en dat, uit dien hoofde, een Bisschop in eene buitendioecese den Kardinaalshoed, met de verpligting om te
Rome te wonen, niet op zijn hoofd mogt zetten, zonder vooraf zijnen Bisschoppelijken mijter aan eenen anderen te hebben overgedaan. Een hoed en een slaapmuts waren in zijn oog onvereenigbare zaken. 't Is dus wel te zien, dat hij nog in de 16de eeuw leefde, en niet in allen deele het licht kende. Of gaan ten onzent niet alle dingen goed, al dragen onze vertegenwoordigers hoed en slaapmuts beide? Waar de geest is, daar is le- | |
| |
ven; wie hem bezit, kan als Hoogleeraar collegie houden, als President van eenig geregtshof deszelfs zittingen besturen, als Officier van Justitie voor 's lands veiligheid waken en tevens, Lid der tweede Kamer, het vaderland helpen redden. Hervet wilde, naar zijn beginsel, de 6de Canon van het Concilie van Chalcedon hernieuwd hebben; want door het niet handhaven van deze was, zeide hij, de Kerk in gevaar geraakt. Ten gevolge van de vereeniging van onderscheidene vette postjes in dezelfde handen, waren die handen wat glad geworden, en ten gevolge hiervan al weder werd niet zonder grond gezegd: omnia Romae esse venalia. Ging dat zoo voort, dus schreef hij aan den Jezuit salmero, dan zou de voorzegging der oude Sybille nog wel eens bewaarheid kunnen worden: ‘et forte ex uno ex septem collibus ingentem eius ruinam aliquis conspicatus, magna voce exclamabit: Ecce Babylon magna etc.’ De man had toen meer van die kettersche gevoelens, gelijk men zien kan uit den genoemden brief, medegedeeld door edm. richer in Hist. Conc. Gen. L. IV. P. II. pag. 109 sq. en hieruit overgenomen door dan. gerdes in Scien. Ant. T. VI. pag. 662 sq. Hij kan ten bewijze strekken, hoe ver geleerde mannen zelfs kunnen afdwalen, zoo lang de Geest nog uit Rome niet aan hen is afgezonden. Hebben zij dezen echter ontvangen, dan gaat het anders. De besluiten
van het hoogeerw. Concilie van Trente strekken er voor ten bewijze.
Deze Mr. hervet nu schreef, na wat te zijn uitgerust van de inspanning te dier stede, eenen ‘Zentbrief aen de verdwaelde van 't Christengelove,’ en deed dien in 't Fransch en in 't Nederduitsch in de wereld rondwandelen, met uitnoodiging om hem tegen te spreken. Maar de afgedwaalden waagden er zich niet aan; sommigen spotteden er zelfs mede, omdat er, naar hun zeggen, nog te weinig bewijsredenen in voorkwamen, even alsof dit niet uit den aard der zaken voortvloeide. Dit ergerde den Schrijver van den Bijenkorf. Hij vatte hierom de pen op, om het verlangde te leveren, en verzamelde in zijnen korf de geëischte bewijsredenen uit de schriften der kerkvaders,
| |
| |
de besluiten der Conciliën, de decretalen der Pausen enz. Geen kleine arbeid voorwaar; doch hij hoopte een paar zielkens of twee uit het vagevuur te redden, en hierom getroostte hij zich het zware werk, dat hij ook gelukkig volbrengen mogt; want grooten bijval heeft het gevonden. Minstens veertien malen was het reeds in het Nederduitsch herdrukt en nog maar altijd voor geen prijsje te bekomen. En de Engelsche, Fransche en Hoogduitsche overzettingen er van, ofschoon er van de laatste vier edities zijn, zijn zelfs zelfdzaam geworden. Eene nieuwe uitgave werd dus noodig. Bevreemdende is ook deze opgang niet, indien men in het oog houdt, dat het is opgedragen aan den weldoener der Nederlanden, den HoogEerw. f. sonnius, eersten Bisschop van 's Hertogenbosch en Hoofdinquisiteur in deze gewesten, wiens ijver voor Rome, vanwaar hij een dubbel deel des geestes had ontvangen, boven allen twijfel is verheven. En die opdragt is daarenboven zoo grooten man volkomen waardig, vol geest en leven, zoodat wij u de lezing en herlezing er van met gerustheid durven aanbevelen. Wie er vroeger door het ouderwetsche voorkomen van het boeksken wel eens van werd afgeschrikt, zal hierover thans niet meer struikelen. De Bijenkorf ziet er nu uit zoo als dit voor de 19de eeuw past. Wij hopen dus, dat dit er toe zal bijdragen, om hem in veler handen te brengen. Tot nog toe ziet evenwel slechts de eerste helft het licht. De nieuwe Uitgever heeft intusschen meer gedaan dan louter nadrukken; want hij heeft er ophelderende aanteekeningen bijgevoegd, en daarenboven hier en daar het oog gevestigd op van bemmel's Symboliek of vergelijkende verklaring der godsdienstige verschilpunten, welker beste bestanddeelen ontleend zijn geworden uit de Symboliek van Mohler, door het Tijdschrift de Katholiek
aangeprezen. Wij bevelen ook dezen Bijenkorf aan deszelfs bijzondere opmerkzaamheid, want hij levert ruimer stof tot eene Nalezing, dan de Historie der Pausin, aan wier bestaan ook de Schrijver van den Bijenkorf niet twijfelde, gelijk men zien zal uit het tweede Deel, hetgeen wij hopen eerstdaags te zullen mogen ontvangen.
| |
| |
De afbeelding van van marnix, tegenover den titel, is fraai genoeg en goed bewerkt; of zij evenwel gelijkt, is eene andere vraag. Legt men ze nevens die, welke voorkomen bij broes (II. l.) en wiersbitzky (IV. l.), dan heeft men de bijschriften noodig, om er denzelfden man in te herkennen. Het laatstgenoemde gelijkt het meest naar het portret van aldegonde door j. houbraken, volgens de schilderij van de gheyn, welke voor de beste wordt gehouden en hierom ook gevolgd is door het Genootschap: Kunst wordt door arbeid verkregen. De gravure, door van megen er voor hetzelve van vervaardigd, verschilt intusschen al weder van die, welke houbraken er van heeft gemaakt. Voor dezen ‘Bijenkorf’ ziet van marnix er veel jeugdiger uit, hetgeen op zich zelf zeer goed is, vermits hij dezen korf in zijne beste jaren vulde met het toen reeds van alle kanten zaamvergaderde. Maar is er eenig oorspronkelijk stuk gevolgd? |
|