sodomie, schuldig maakten, en in den hoogsten graad aan brasserij en dronkenschap overgegeven waren, de verdedigers der Tempelridders, en onder dezen ook de Schrijver, verwerpen al deze beschuldigingen, als zijnde de belijdenis van hunne schuld hun door de pijnbank afgeperst. Maar, vragen wij, zouden er genoegzame redenen zijn, om het er voor te houden, dat een genootschap van krijgslieden, die, niettegenstaande hunne erkende dapperheid, doorgaans weinig verstandelijke en godsdienstige beschaving bezaten, die door de wetten van hunne Orde genoodzaakt waren ongehuwd te blijven, en daarenboven van tijd tot tijd in het bezit van onmetelijke rijkdommen geraakt waren, in de zuiverheid des Christelijken geloofs, in eerbaarheid en matigheid zou uitgemunt hebben boven de andere geestelijke en ridderlijke Orden en andere aanzienlijken van denzelfden tijd? De verloochening van den Heiland kan ons niet vreemd voorkomen, wanneer wij bedenken, dat de Tempelridders dergelijke gevoelens in het Oosten onder de navolgers der Gnostieken vonden. De paederastie was in het bijzonder in de kloosters zoo algemeen, dat men haar als eene verschoonlijke zwakheid beschouwde. Welke redenen kan men aanvoeren, om het waarschijnlijk te maken, dat de Tempelridders eerbaarder, ingetogener en matiger zullen geweest zijn dan hunne tijdgenooten? Wat hun onmatig drinken betreft, is het tot een spreekwoord geworden, hetwelk zelfs onze tijden bereikt heeft: ‘Hij zuipt als een Tempelier.’ Zelfs de bijzonderheid, door boxhorn medegedeeld, dat bij de vermoording der Tempelridders te Zierikzee slechts twee ridders, die zich juist dien nacht buiten hunne gemeenschappelijke woning in een bordeel ophielden, deze ramp ontkwamen, pleit ook niet voor de zedige levenswijze der Tempelridders. Wij hechten ook een groot gewigt aan het oordeel van den beroemden w. scott, die in zijnen Ivanhoe insgelijks geen zeer
gunstig oordeel over de Tempelridders velt. Het is waar w. scott is een romandichter, maar de juistheid van zijne karakterschilderingen is eene der aan hem het meest algemeen toegekende verdiensten van zijne romans.
Ons oordeel over het onderhavige werk is, dat, wanneer men zich niet laat wegslepen door de vooringenomenheid des Schrijvers, men in het werk eene rijke bron vindt voor de geschiedenis der hier beschrevene Orde, en door hetzelve