juridische Dissertatie beweerd, dat op de wetsbepaling, waarbij het onderzoek van vaderschap verboden wordt, uit den aard der zaak uitzondering bestaat, 1o. wanneer de naaste bloedverwanten kunnen aantoonen, dat eene erfportie, grooter dan Art. 955 van het Ned. Burg. Wetb. ten voordeele van natuurlijke kinderen, indien er ook wettige kinderen zijn, toestaat, aan eenig natuurlijk, niet wettig erkend kind, ware bemaakt, ofschoon die bemaking wel ten behoeve van een' vreemde had mogen geschieden. 2o. Wanneer het Openbaar Ministerie bemerkte, dat b.v. een vader zijne natuurlijke, doch niet door hem erkende dochter, of een broeder zijne natuurlijke, door deszelfs vader niet als zijne dochter erkende zuster, zou huwen.
De zich niet noemende Schrijver van de hier aangekondigde verhandeling wijst den jeugdigen Doctor in de Regten aan, hoe hij in de beoordeeling van het oudvaderlandsche regt, waarbij hij meende, dat insgelijks het onderzoek naar het vaderschap in den regel verboden was, grootelijks heeft misgetast; doch wat nu het eigenlijke punt in questie betreft, is de Schrijver met Artikel 342 van het Burg. Wetb., (hetwelk in navolging van den Code civil het onderzoek naar het vaderschap verbiedt, en daarop alleen, in zoo ver de Fransche wet verbeterende, uitzondering maakt in geval van verkrachting of schaking,) gansch niet ingenomen. Daarop en op meer andere wetsbepalingen, ook in het nog bij ons in werking zijnde Fransche Wetb. van Strafregt, maakt hij velerlei aanmerkingen; doch dit alles neemt in zijn oog, en ook in het onze, niet weg, dat de uitzonderingen, welke de Heer goll op Art. 342 voornoemd wil hebben toegestaan, in de wet niet zijn gegrond. Ja, wat nog erger is ten nadeele van het gevoelen des Heeren goll, de reden, waarop hij zijne eerste uitzondering gronden wil, dat namelijk door het niet erkennen van een natuurlijk kind, en door het even als een' vreemde te bevoordeelen, b.v. door aanstelling tot algemeen' erfgenaam, aan zulk een kind meer zou kunnen worden bemaakt, dan waarover ten behoeve van een natuurlijk, doch wettig erkend kind kan worden beschikt, deze reden komt bijna nooit, en, waar van eene algemeene erfstelling sprake kon zijn, volstrekt nimmer te pas: iets, hetwelk onze Schrijver den Heer goll, bl. 4, ook ingewikkeld te kennen geeft. De Heer goll van franckenstein schijnt de erfvolging bij versterf te verwarren met die bij uiterste wilsbeschikking.