minder in zichzelf, dan wel in de schadelijke gevolgen, welke het misschien kon na zich slepen. Tevens is het een treurig bewijs van den gebrekkigen toestand der wetenschappelijke godgeleerdheid in Engeland, en van de weinige kennis, die men er heeft aan de onwankelbare grondslagen, waarop het gebouw der Hervorming werd opgetrokken. De Schrijver schijnt de waarheid te willen, maar bevindt zich in eene gedurige slingering, vooral daardoor veroorzaakt, dat (oppervlakkig beschouwd) het Protestantisme in de laatste jaren bijna geene, het Catholicisme integendeel zoo groote vorderingen heeft gemaakt. Hij schetst in korte tafereelen, hoe het Pausdom, na hevige stormen in alle eeuwen, altijd had gezegevierd. Hij meent, dat het ook den stroom van volgende eeuwen gemakkelijk zal kunnen weêrstaan, en hij schijnt alzoo de zegepraal te gemoet te zien van dit beginsel boven de Protestantsche verschillen en ontwikkelingen.
Wij behoeven de eenzijdigheid en oppervlakkigheid, in deze bewijsvoering heerschende, hier niet aan te toonen, daar een enkele blik op de deels ophelderende, deels wederleggende aanteekeningen van Dr. swalue hiervan iederen onpartijdige volkomen zal overtuigen. Die dezelve opmerkzaam naleest, zal het zien, hoe ongegrond de vrees van sommigen is, dat het Protestantisme den tijd van deszelfs grootsten bloei reeds heeft doorgeleefd, en zijn einde ziet naderen. Hoogstbelangrijke wenken worden van het tegendeel gegeven in het naschrift, vooral ter beantwoording der vragen: Wat is het Pausdom, en wat is het Protestantisme? Hoe staan beiden tegen over elkander? Dreigt het Protestantismus onder te gaan? Wat moet men van de herleving van het Pausdom in de 19de eeuw denken? Welk een opstand verheft zich op nieuw tegen hetzelve? Welke omwenteling zal hiervan waarschijnlijk het gevolg zijn? Wat is hieronder het vooruitzigt van het Protestantismus? - Intusschen is dit laatste slechts eene verzameling van korte aanwijzingen, voor uitvoeriger ontwikkeling vatbaar. Het zal wel geen betoog behoeven, dat zeven zulke belangrijke vragen, als de bovengenoemde, niet in 30 bladzijden kunnen worden afgedaan. Daar de Eerw. Vertaler in het algemeen getoond heeft, ook hier het ware oogpunt der zaak en de behoefte des tijds te kennen, zou het ons, om der zake wil, verblijd hebben, zoo hij zich hier minder op kortheid