die ons aanleiding geven tot uitvoeriger beschouwing, daar zij niets dan algemeen bekende facta en thans ook vrij algemeen aangenomene theoriën behelst. Daarna gaat de Schrijver (van bl. 38 tot het einde) over tot eene meer bijzondere beschouwing van het scheppingsverhaal van Genesis en poogt dat verhaal met de geologische wetenschap in overeenstemming te brengen. Dat de zondvloed de oorzaak der versteende overblijfsels in de bergen niet kan geweest zijn, wordt gereedelijk door onzen Schrijver toegestemd; maar meer moeijelijkheid geven hem de zes scheppingsdagen, waaruit sommigen groote tijdperken gemaakt hebben. De Schrijver toont uit augustinus en andere kerkvaders, wier woorden hij zorgvuldig aanhaalt, aan, dat men hier aan geene letterlijke verklaring behoeft te denken. Het is in de daad zonderling, welk eene groote ruimte hier voor allerlei gissingen gegeven wordt door mannen, aan welken de kerk een zeer hoog gezag toeschrijft. Van zulk eene rekbaarheid hebben wij geen denkbeeld, en wij vreezen dat hetgeen hier schriftverklaring genoemd wordt, rigtiger als schriftverdraaijing zou gekenmerkt moeten worden. Zoo komt dan waterkeyn eindelijk met zijn gevoelen te voorschijn, dat de zes scheppingsdagen noch natuurlijke dagen, noch zelfs tijdvakken van onbepaalde grootte behoeven te beteekenen, maar dat door dezelve eenvoudig de voortbrenging der verschillende wezens wordt uitgedrukt, die de natuur zamenstellen (bl. 51).
Wij hebben dus hier eene uitbreiding van het eerste vers: In den beginne schiep God hemel en aarde; eene nadere aanwijzing van al wat onder die algemeene bewoordingen begrepen is, en de schepping is hier als het ware in hoofdstukken geklassificeerd. Wanneer men zoo rekken en trekken kan zonder dat het verband scheurt, dan is er wel geen veerkrachtiger ding dan de uitlegkunde; maar het was dan ook de moeite naauwelijks waard, van verband met de openbaring te spreken. Het boekje geeft niet, wat het belooft.
2. De tweede brochure behelst vooreerst eene voorlezing van Prof. nöggerath over het ontstaan der Aarde.