eindigt de Schrijver het werk met den aan den Heer clay gerigten wensch, dat de Noord-Amerikaansche Staten spoedig het voorbeeld van Engeland mogen volgen en de vrijheid schenken aan hunne zwarte medebroeders.
En wat heeft nu de Vertaler beoogd met dit werkje in het Nederduitsch over te brengen? Ook op onze bezittingen in de West-Indiën bestaat de slavernij nog, en wij weten, dat wij, vroeger of later, er toe zullen moeten komen, om onze slaven te emanciperen, te meer, daar Suriname ten westen begrensd wordt door Britsch-Guiana, waar de Negers vrij zijn, en ten oosten door Caijenne, dat aan Frankrijk behoort, waar over de afschaffing der slavernij in de kamers gehandeld wordt. Dit brengt natuurlijk Suriname in eene moeijelijke positie, dewijl de Surinaamsche Negers, de rivier de Corantijne overtrekkende, op Britsch grondgebied, en, de Marowijne overstekende, op Franschen bodem zijn. Op welk eene wijze bij ons de emancipatie zoude plaats vinden, is nog onbekend. Wij hebben het voorbeeld van Engeland voor ons; dat wij er ons dus aan spiegelen en ons door den schijn niet laten verblinden! De Schrijver haalt hier en daar cijfers en de getuigenis van voorname personen aan; dan de officiéle rapporten der Engelsche Gouverneurs luiden minder gunstig, en het in 't afgeloopen jaar uitgekomen boekje, the Island of Trinidad, geeft te kennen, dat de Negers voor de emancipatie nog niet rijp waren. Referent, eenigen tijd in onze kolonie doorgebragt hebbende, is er van overtuigd, dat sommige plantaadje-eigenaren en administrateurs (zaakwaarnemers) begonnen zijn, in verschillende zaken verbeteringen daar te stellen, welke niet anders dan heilzaam kunnen geacht worden. Het komt hem voor, dat het van belang zou kunnen worden de vrije kolonisatie te bevorderen, ten einde de Negers mogen zien, dat de Blanken ook kunnen en willen werken, want daarin ligt de groote knoop: de Neger verstaat, door vrij te zijn, niet te moeten werken, getuige daarvan
Demerary, waar in 1838 zesendertig scheepsladingen minder uitgeklaard werden dan het jaar te voren. Ook de aanwezigheid der eigenaars kan hier veel goeds stichten. Zulk een eigenaar is dan steeds in hun midden, kent beter hunne behoeften, en, door hen in vele zaken te gemoet te komen, bewerkt hij, dat de slaaf zich vaster aan zijnen meester hecht, ofschoon in dezen ook nog al vrij wat te wenschen overblijft; want de dank-