door hunne begunstigers betaald, ook alle ambtenaren zijn vrijwillig in dienst van het Rijk, en worden er door bezoldigd. Wil men zich in weduwenbeurzen of pensioenfondsen verzekeren, dit staat aan ambtenaren even vrij, als aan ieder ander. Doch indien men eenmaal aanneemt, dat de Staat pensioen moet geven, dan mogen ook de ambtenaren genoodzaakt worden tot opofferingen, om eenmaal voor zich of de hunnen van zulk een gedwongen pensioenfonds mede te kunnen trekken. Dit erkent de Schrijver, dezelfde denkelijk met dien der hier tevens aangekondigd wordende Proeve over het Armwezen. Eenige oordeelkundige aanmerkingen worden over het pensioenfonds medegedeeld, en, daar het ontwerp niet is aangenomen, verwachten wij nu, volgens de belofte op bl. 26, zijn Algemeen overzigt omtrent de bestaan hebbende en bestaande Pensioenfondsen, met het daarbij behoorend onderzoek van de vraagpunten, bl. 27 voorgesteld.
In zijne Proeve, om te geraken tot eene nieuwe, algemeene Wetgeving op het Armwezen in Nederland, verzet de Heer f. van sorge zich in de eerste plaats, met het oog op de gevolgen daarvan in Groot-Brittanje, tegen de zoogenaamd wettelijke liefdadigheid, en stelt als toekomstig grondbeginsel voor, bl. 16, dat alle onderstand, hetzij die door den Staat, de Provinciën, de Gemeenten, de Instellingen van liefdadigheid of Particulieren verstrekt worde, vrije weldaad is jegens hem, die denzelven geniet, en mag geweigerd worden, wanneer er redenen toe bestaan.
In het tweede Hoofdstuk: Algemeen Armbestuur, stelt hij voor, bl. 27: in plaats van het thans heerschende stelsel van subsidie en bemoeijing van de burgerlijke autoriteiten met de handelingen der Diakoniën, dat het onderhoud der Armen, voor zoo ver het verstrekken daarvan noodig en nuttig wordt bevonden, verklaard worde te zijn een last van het algemeen Armbestuur in iedere stad of gemeente, behoudens de verligting of ontheffing, welke door andere liefdadige instellingen aldaar aanwezig, in overeenstemming met derzelver statuten of reglementen en den aard harer inrigting, zullen kunnen worden te weeg gebragt; terwijl de Provinciale Staten, in elk gewest, de provinciale reglementen in dien geest zonden moeten ontwerpen en aan den Koning ter goedkeuring aanbieden.
In het derde Hoofdstuk behandelt de Schrijver de huisbe-