| |
Kakographie, of Opstellen met deze en gene feilen in taal en stijl, benevens eenige taalkundige Aanteekeningen; door Mr. B.H. Lulofs, Hoogleeraar enz. enz. (Ten gebruike bij Akademische en soortgelijke Lessen.) Te Groningen, bij J. Oomkens. 1841. In gr. 8vo. 184 bl. f 2 - :
Menigeen zal bij het lezen van den titel dezes boeks misschien glimlagchen en het beneden de waardigheid van eenen Hoogleeraar achten, zich met de vervaardiging van zulk eene Kakographie bezig te houden. Rec. denkt er geheel anders over. Gaarne erkent hij de groote moeijelijkheid en onaangenaamheid, die er aan het zamenstellen van zulk een boek verbonden is, maar daarbij houdt hij het voor eenen arbeid van groote nuttigheid. Het is eene treurige waarheid in ons vaderland, dat er door velen luttel belang wordt gesteld in het schrijven van eene goede en zuivere taal. Wie toch door zijne betrekking geroepen werd, om het werk van jongelieden in dit opzigt onder de oogen te krijgen, zal zich met Rec. daarover dikwijls hebben bedroefd. Ook daar, waar men dit niet verwachten zoude, ook in den beschaaf- | |
| |
den stand, daar, waar het, gelijk men zou vermoeden, niet aan opleiding en vorming ontbrak, ook onder de akademische jongelingschap wordt dat gebrekkige maar al te veel gevonden. Ja, men zou verder mogen gaan, en beweren, dat het werk van verscheidene letterkundigen, die NB. om hunnen stijl en hunne schrijfwijze vrij hoog geprezen worden, het licht niet zou mogen zien, indien het niet eerst door dezen of genen goedwilligen corrector van de grofste taalfouten, van de onbegrijpelijkste zonden tegen taaleigen en stijl ware gezuiverd! Men moest misschien aan die letterkundigen zulk eene dienst niet bewijzen; de strenge gisping eener billijke kritiek zou hun misschien leeren, minder uit de hoogte neder te zien op datgene, wat hunne waanwijsheid onbeduidend en beneden zich acht; zij zouden leeren, dat het niet genoeg is, goede denkbeelden te hebben, maar dat men die ook goed moet kunnen uitdrukken, en dat het niet alleen de moeite waard, maar ook noodzakelijk is, zich daarop met de borst toe te leggen.
De Hoogleeraar lulofs, die in zijne betrekking tot jongelieden menigmalen in de gelegenheid was, om te zien, hoeveel hun in dit opzigt ontbreekt, heeft zich met het zamenstellen van deze Kakographie eenen moeijelijken en vervelenden arbeid getroost, van welken hij zich intusschen bij zijne lessen veel goeds mag beloven. Moeten wij dit boek nu enkel beschouwen als een handboek, hetwelk de Hoogleeraar zelf bij zijne collegiën wil gebruiken, ja, dan kan hij alle aanmerkingen op de inrigting van hetzelve kortelijk afwijzen met te zeggen, dat die hem voor zijn gebruik het beste voorkomt. De algemeene behoefte echter, die er bestaat, aan een werk, dat jongelieden op de gebreken in taal, schrijfwijze en stijl opmerkzaam kan maken, doet den wensch levendig worden, dat deze Kakographie ook in uitgebreideren kring nut stichte. Rec. durft schier niet wagen, op de vervulling van dezen wensch veel hoop te koesteren, en gedeeltelijk zoekt hij daarvan de schuld in de inrigting zelve. Het boek bevat eene menigte kakographische voorbeelden, die, gelijk wij straks zien zullen, op zeer verschillende gebreken betrekking hebben. In het algemeen wordt dat gebrek met een enkel woord aangeduid; sommige der woorden en uitdrukkingen, waarin de fouten moeten worden gezocht, zijn door curcijfe letters onderscheiden, maar meestal is dit het geval niet. Hierdoor wordt het een volstrekt vereischte,
| |
| |
dat men eenen leermeester hebbe, die den leerling leiding en aanwijzing geve, en wordt het werk tot zelfoefening minder geschikt; en hoe vele jongelieden zijn volstrekt niet in de gelegenheid, om dergelijke leiding te vinden, en moeten zelve zich voorthelpen! Onze gewone schoolmeesters verstaan zelve doorgaans te weinig onze taal als taal, en weten er niet veel meer van, dan doode regelen, volgens welke zij meenen alles als met passer en liniaal te kunnen en te moeten afmeten. Reeds eenigzins zou aan dit gebrek te gemoet zijn gekomen, indien al het fautive met curcijf ware gedrukt, opdat jongelieden, die zich zelve wilden oefenen, dadelijk konden zien, in welke woorden de fout schuilde. Ja, zoo de Hoogleeraar teregt vreesde, voor zijne leerlingen een pons asinorum te zullen geven, indien hij de verbeteringen achteraan voegde, zonden wij schier wenschen, dat hij al ware het eene minder uitgebreide Kakographie kon zamenstellen voor dezulken, die zonder leiding van eenen leermeester willen of moeten arbeiden, en daar achter de verbeterde opstellen plaatste, opdat den leerling de gelegenheid niet ontbrak, om zijne pogingen ter verbetering te toetsen. Gelijk het boek nu is ingerigt, zal de minkundige dikwijls verlegen staan, en niet weten, wat hij moet zoeken. In allen gevalle zou Rec. gewenscht hebben, dat er bij de verschillende afdeelingen iets meer gevonden werd, dan een algemeen en zeer kort hoofd, wat daarenboven dikwijls nog zeer onderscheidene zaken bevat, zoodat de leerling, die zichzelven wil of moet oefenen, in twijfel geraakt, welke soort van gebreken hij bepaaldelijk in het volgende voorbeeld heeft te zoeken. Rec. zou het wenschelijk hebben geacht, dat die voorbeelden werden voorafgegaan van eene aanwijzing, waarin de fouten bestaan, en op welke wijze zij te verbeteren zijn; van korte regelen, welke den leerling hier de noodige aanwijzingen konden geven, hoe zij de
verbeteringen hadden aan te vangen. Nu vreest Rec., dat menigeen, die het boek zonder de leiding van den Hoogleeraar wil gebruiken, zich dikwijls verlegen zal gevoelen, en niet weten, hetzij waar de fout zit, hetzij hoe hij die moet verhelpen.
Doch, ofschoon Rec. dus de inrigting van dit werk nog wel eenigzins anders had gewenscht, ook nu kan het, bij gepaste leiding en aanwijzing, veel nut doen. Een kort overzigt van de punten, die hier behandeld worden, zal doen
| |
| |
zien, wat men hier vindt. Na eenige feilen tegen de uitspraak te hebben aangewezen, komt de Hoogleeraar tot de eigenlijke kakographie, en levert stukken met fouten tegen de gebruikelijke spelling, tegen het vormen van zamengestelde woorden, getallen, geslachten en verbuiging der verschillende soorten van woorden, tegen de werkwoorden en kleinere rededeelen, tegen woordschikking, tegen het meer of minder berispelijk gebruik van metaplasmen, latinismen, gallicismen, anglicismen, germanismen, bastaardwoorden, nieuw gesmede woorden, Groningsche provincialismen, verouderde woorden, poëtische woorden in een' eenvoudigen stijl, duisterheid en dubbelzinnigheid, gezochtheid en gemaaktheid, onnaauwkeurigheid, verkeerde vorming van volzinnen, gebrek aan zamenhang enz., pleonasmen en ellipsen, feilen in het gebruik van tropen, tegen de welluidendheid en den numerus; zietdaar wat hier wordt behandeld, alles gevolgd door eenige taalkundige aanmerkingen. Het zijn dus wel de meeste grootere en kleinere gebreken in taal en stijl, waartegen hier gewaarschuwd, of waarop de aandacht gevestigd wordt. Somtijds zijn de voorbeelden werkelijk uit schrijvers gehaald; en het komt Rec. wenschelijk voor, dat dit meermalen ware geschied. Het zou ten aanzien van vele punten niet moeijelijk zijn geweest, en de aanmerking hebben voorkomen, dat zulke zotte fouten toch wel niet gemaakt worden. Ondertusschen is het niet te ontkennen, dat de Heer
lulofs soms al te verre gaat, en voorbeelden geeft van fouten, die wel door niemand zullen worden gemaakt. Van dien aard is b.v. bl. 86, No. 9; van dien aard ook het stuk over de Groningsche provincialismen, de gebrekkige woordschikkingen bl. 49, 50 enz. Somtijds vindt men ook onder deze of gene rubriek voorbeelden, die men onder eene andere zou zoeken. Zoo zou Rec. bl. 23, No. 37: eenige twaalf, onzer vijf, overige alle eerder tot de germanismen brengen; gelijk hij ook bl. 71 in dadigheid, bl. 70 in beslotenheid, jaagtoorn geene nieuwe woorden, maar germanismen zou zien.
Doch dit neemt niet weg, dat wij den Hoogleeraar voor het geleverde gaarne onzen dank betuigen, en voor zijne kweekelingen zoo wel, als voor die van andere bekwame onderwijzers, veel nut verwachten van het gebruik dezer Kakographie. In de taalkundige aanteekeningen wordt ook veel gevonden, wat opmerking en behartiging verdient, en
| |
| |
het geheel is een nieuw blijk van de ijverige werkzaamheid des Hoogleeraars, wien wij in zijnen werkkring vele voldoening toewenschen. Hij gunne ons evenwel eene enkele opmerking, zijnen eigen' stijl betreffende. Zou hij niet enkele zijner eigene perioden zelf onder de voorbeelden zijner Kakographie brengen; b.v. onder de boven mate lange zinnen dezulke, welke gelijk zijn aan die op bl. 124: Niettegenstaande - blind te worden? Bij het verzamelen van een werk, als deze Kakographie moet men, dunkt ons, althans zeer oplettend zijn, om zoo min mogelijk zelf tegen de gegevene regels te zondigen. Kan het er zoo ook door, wanneer op bl. 1 gesproken wordt van eene taal, die fluweelachtig van klank is? Zou dat niet behooren onder de rubriek van ongepaste figuurlijke uitdrukkingen?
De Hoogleeraar ziet, dat Rec. zijn werk met aandacht heeft gelezen en er hoogen prijs op stelt. Dat doet hem vertrouwen, dat de gemaakte aanmerkingen hem gereedelijk ten goede zullen worden gehouden. Hij eindigt zijn verslag met den wensch, dat wij nog menig werk voor de studie onzer taal van den werkzamen man mogen ontvangen.
|
|