en ruwe volk gekomen. Onder dezen mengen zich hier Duitschers, Italianen, Belgen, Polen, met de deserteurs uit alle Europesche legers, die eerst in het Fransche vreemdenlegioen dienst nemen, en na hun ontslag als ambtelooze inwoners onder de overigen rondzwerven of eenige nering drijven. Gelijk de kleeding verschilt, verschillen taal en manieren. Algiers gelijkt naar eene Fransche stad in het dolste woelen van het Carneval. In alle wijken, op alle pleinen der stad wemelt het bont door elkander. Turken, Mooren, Moorsche vrouwen en meisjes, uit welker digt omsluijerde troniën slechts de vurige oogen schitteren; Joden, die des zaturdags in zijde gekleed en met allerlei gouden sieraden behangen zijn; de steeds in hun gewaad gedrapeerde Spanjaarden; de vrouwen van Port Mahon met hare zwarte mantilles; Negers en Negerinnen in lompen gewikkeld. Bij de vele vreemden in de meest uiteenloopende kleederdragt komen nu nog de Fransche uniformen der armee, der militie, der marine en der te Algiers zelf gevormde regementen, der Spahis, der inlandsche gendarmen, der beroemde Zuaven, der scherpschutters van Vincennes en der Afrikaansche jagers. Algiers verliest dagelijks meer van zijne vorige eigenaardigheid. Reeds kleeden zich vele Joden, vooral de jonge lieden, naar de Fransche wijs; men zou zulks als eene soort van dankerkentenis kunnen beschouwen, want sedert de Fransche verovering zijn de Joden te Algiers uit hunne vroegere vernedering en ellende gered.
Algiers verfraait zich met elken dag. Verscheidene der door de Franschen aangelegde pleinen en straten zijn breed en doen zich heerlijk voor. De met doorloopende bogengangen gebouwde huizen beschutten in den zomer tegen de zonnestralen en in den winter tegen den regen. Ook de voorsteden verlengen zich gedurig meer; buiten de stad ziet men niets dan onder den voet gehaalde oude en pas gebouwde nieuwe huizen. In de naaste omstreken liggen ettelijke honderd huizen op de bevalligste wijs aan de helling der bergen, en door derzelver schitterend wit steken zij schilderachtig af bij de goudkleur van den grond en bij het donker groen van den plantengroei. Zoodra men zich echter meer dan een uur ver van Algiers verwijdert, vindt men de nieuwgebouwde huizen, ondanks derzelver bekoorlijke ligging en gezonde lucht, geheel leegstaan, want niemand waagt het aldaar te wonen, zelfs niet