Pauselijke salaad.
Paus sixtus de V had, toen hij nog Franciskaner monnik was, met eenen vrij armen maar zeer eerlijken advocaat in naauwe vriendschap geleefd. Deze achtingwaardige regtsgeleerde was sedert tot zulk eene armoede geraakt, dat hij daardoor in eene ziekte verviel. Het toeval wilde, dat zijn geneesheer dezelfde was, als van wien de Paus zich bediende, en dat hij, zonder eenig bepaald doel, van dezen zijnen patiënt met zijne Heiligheid sprak, die echter het gesprek van dit onderwerp afwendde. ‘Hoor eens,’ zeî des anderen daags de Paus tot zijnen arts, ‘ik verstout mij somtijds ook wel eens geneesmiddelen toe te dienen, en denk, dat een, hetwelk ik gisteren aan iemand bezorgd heb, van uitwerking kan geweest zijn. Gij spraakt mij van den armen turinez; ik herinnerde mij met genoegen, dat ik in vroeger' tijd dien goeden, eerlijken man gekend heb. Ik heb hem ettelijke kruiden tot eene voortreffelijke salaad gezonden, welke hem naar alle waarschijnlijkheid wel genezen zal.’ - ‘Salaad, Heiligste Vader! dat is een nieuwerwetsch recept; dit mirakel zou geen van de geringste zijn, welke uwe Heiligheid mag verrigt hebben.’ - ‘Zeg aan turinez,’ hernam de Paus al lagchende, ‘dat ik hem niet veroorloof, voortaan eenigen anderen arts meer te gebruiken dan mij; zie, dat is een klant, dien ik u wegronsel, dokter!’ Vol ongeduld, om 's Pausen geneesmiddel en deszelfs werking nader te leeren