Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVincenz, gezegd: de overwinnares. Doe wel, zie niet om.‘Veel meer moois vind men nog hier opgeteekend. Wij bemerken: dat wij deze boeken, niet in hun geheel vertalen, maar spoorslag geven tot vertalen aan die pa.... wij zeggen: aan die menschen, die met hunnen geest langzamer voortkomen als paarden en wel langzamer als de dampkracht.’ Onder den titel vincenz gezegd: de Overwinnares, verwachte de geëerde lezer niet een of ander behagelijk verhaal, romantisch tafereel, of eene hartroerende en zieltreffende geschiedenis. Wie, slechts op den titel afgaande, zoodanig iets te gemoet zag, zou zich zeer teleurgesteld vinden; maar wie iets buitengewoons vooronderstelt, zal zich niet bedrogen zien. Vincenz gezegd: de Overwinnares, is een boek, gedrukt te Hanau, voor rekening van den verzamelaar, ter boekdrukkerij van het Weeshuis, in 1840. Wij herhalen: in het jaar eenduizend achthonderd veertig. Hoe is dit boek in ons land gekomen? Ingevoerd? Ingesluikt? Waarom moest het te Hanau gedrukt worden? Wij weten het niet. Het is ons toegezonden. Maar wie is dan de verzamelaar? Ook hier moeten wij het antwoord vooreerst schuldig blijven. | |
[pagina 753]
| |
Wij zullen trachten hem uit zijn boek, als den leeuw uit den klaauw, te doen kennen, voor zoo verre dit mogelijk is. Men ontmoet nu en dan menschen, die iets karrikatuur-achtigs hebben; waarom niet ook boeken? van platen is dit bekend; deze worden opzettelijk tot zulk een doel bestemd, hetwelk met boeken en menschen niet het geval is. Wie toch zal zich gaarne tot eene karrikatuur stellen, en wie zal eene vrucht zijner hersenen opzettelijk als eene karrikatuur, een wangedrogt of monster het licht doen zien? Wij zien nogtans van tijd tot tijd in de Natuur monsters of wanschapenheden ter wereld komen, en wel volgens vaste wetten, gelijk de Natuurkundigen beweren. Wat dus in de natuurlijke wereld somwijlen schijnt te moeten gebeuren, is ook in de zedelijke wereld geene onmogelijkheid. De Schrijver dezer mededeeling bezit reeds in zijne verzameling eenige dergelijke voorwerpen, welke door dit boek eene belangrijke aanwinst verkregen heeft. Hij kan niet voorbij, den titel van eenigen op te geven, om liefhebbers van dergelijke voorwerpen tot een bezoek van zijne verzameling uit te lokken. Onder deze dan munten uit: Eenige nuttige Wetenschappen van wijlen izaac hoek, Predikant te Pijnacker. Te Rotterdam, bij hendriksen. Lettre de Mr. frederic krauss sur le Magnetisme. Paris, impr. d' herhan et bimont. Medicina Gentilis, hoc est Nosos etc. vel Morbi sub directione insolita. Groning. 1832. Aelbert derkschen: het duizendjarig Rijk, met geen minder doel geschreven, dan om voor Hunne Hoogmogende Heeren Leden van de tweede Kamer der Staten Generaal van het Koningrijk der Nederlanden te komen preken, ten einde Hunne Hoogmogenden, allen, te bekeeren. Onder alle zonderlinge voortbrengsels der drukpers en kromme sprongen van den menschelijken geest is vincenz gezegd: de Overwinnares, wel een der zonderlingste. Terwijl men bij vele anderen met deernis de sporen van een' zwartgalligen of gekrenkten geest ontwaart, vertoont vincenz zich steeds van zulk eene kluchtige zijde, dat men, als voor de vier kroonen, ondanks zichzelven, om den Paljas moet lagchen, al bedroeft men zich ook, dat iemand zich tot een' Paljas leenen kan. Maar het wordt tijd den lezer met vincenz gezegd: de Overwinnares, bekend te maken. | |
[pagina 754]
| |
Maar zeg ons toch vooraf: met wien hebben wij te doen - met eenen man (vincenz) of met eene vrouw (de Overwinnares?) - Vraagzieke lezer! Het boek prijkt wel met vier allerliefste plaatjes, (waaronder een portret) waarop allerlei, te veel om in eens te verhalen, te zien valt; maar het portret van den Auteur - (door dit woord te gebruiken, behoeft het geslacht niet dadelijk bewezen te worden) dit missen wij. Maar hoe ziet er het boek dan uit? - Daar zullen wij u niet langer onkundig van laten. XLVII + 348 + 20 bladzijden worden door een rooskleurigen omslag zaamverbonden, op wiens eerste blad te lezen staat: doe wel, zie niet om; terwijl het vierde met een zedig lauwerkransje prijkt. Op de keerzijde van het eerste blad kunt gij lezen: beter ten halve gekeerd, als geheel gedwaald. Dit motto ware wel zoo goed geplaatst op het titelblad, waar men uit eerste Deel ontwaart, dat er nog andere moeten volgen. Op de derde bl. van den omslag vindt men eenige regels uit southey, beginnende met: Most blessed water! En nu (om de woorden van den schrijver en verzamelaar te gebruiken, hetwelk wij meermalen zullen doen): zuster anna! zuster anna! ziet gij niets komen? (bl. XV). Geduld wat, geëerde lezer! Wij zijn nog niet tot het voorwoord gekomen. Er gaan nog vijf motto's vooraf, ontleend aan pope, fenelon, shakspeare, heinroth en Mr. s. iz. wiselius. Op een ander titelblad neemt vincenz ook eene andere gedaante aan, en verschijnt hij als de Ster in het Oosten. Het boek is opgedragen aan het vrouwelijk geslacht door den verzamelaar: Tot vermeerdering of ter verkrijging van veronachtzaamd huisselijk en algemeen geluk! En ziedaar ons aan het voorwoord. Het is gerigt tot gijsbrecht's Neven, kenau's Nichten en verdere opmerkzame Lezers en Lezeressen. Het is als een vervolg te beschouwen der vriendelijke Toespraak des Leeuws aan de voornoemde Neven, Nichten enz. enz. enz. De leeuw houdt deze toespraak staande, in den eenen poot het zwaard, in den anderen den bundel pijlen en met de tong uit den bek. Vlak voor hem staat een fashionable met een riche propriètaire naast een boer, en vrouwen uit alle onze provinciën, naar de kleederdragt te oordeelen, staan aandachtig naar den leeuw, die in dichtmaat spreekt, (dit is ook geen alledaagsch verschijnsel) te | |
[pagina 755]
| |
luisteren. Op den achtergrond ziet men een' put met een' hangenden emmer daarin, door twee Engeltjes gekroond. Zuster anna! zuster anna! ziet gij niets komen? Maar zijt gij nu niet nieuwsgierig, lezer, te weten, waarover dit boek zal handelen? Dit vooronderstelt ook de schrijver. Al zijt gij ook niet van Enkhuizen geboortig, of al ware uw naam ook niet agatha! De schrijver verstaat de kunst, zijne geestigheid al spoedig aan den man te brengen. Om der zwakke Lezeressen wille zal hij zijn voorwoord onderteekenen, en wij willen u, geëerde lezeressen, ook niet langer van deze onderteekening onkundig laten. De verzamelaar onderteekent zich, bl. XLVII, cosmopolite!Ga naar voetnoot(*) Wat dit zal heeten, kunt gij echter reeds op bl. XI lezen. Het beteekent waereldburger, en wil zeggen, dat wij, wel te verstaan de verzamelaar, overal en nergens te huis zijn even als de slakken, en wat er meer volgt tot bl. XIII. Het woordeken wij moet te kennen geven, dat alle wereldburgers, het zij één of gezamenlijk, maar één doel hebben, namelijk het goede. En wat werd nu de aanleiding tot dit geschrift? Nota bene, hetgeen nu slechts tot aanhangsel geworden is: de beoordeeling van het werkje van heinrich zschokke, genaamd de Brandewijnpest, door de Vaderlandsche Letteroefening, in Januarij 1839! - Maar, terwijl de Cosmopolite slechts een hoogstbelangrijk en zeer kort zamentreksel uit zschokke, maar vier zijdjes groot, wilde leveren, geraakte hij in het bezit van al meer en meer frisch-water-boeken. Nu weet een ieder, dat water doet zwellen en uitzetten; en terwijl onze Cosmopolite van den brandewijn werd afgedreven, doordien hij zich steeds meer en meer in het water verdiepte, (gelukkig dat hij niet verz.... is!). zijn de vier zijdjes tot meer dan vierhonderd bladzijden uitgedijd. ‘En nu zullen onze Lezers wel al be- | |
[pagina 756]
| |
ginnen te bemerken, dat wij hen eigenlijk slechts met frisch water te gemoet treden, over welke kleinigheid wij intusschen moeten verzoeken, hun oordeel een weinigje op te schorten.’ Het is dus een waterboek, dat voor ons ligt, geëerde lezer, en ook gij u kunt aanschaffen; en nu zult gij ook komen te weten, hoe het aan den naam van vincenz gekomen is. De waterman, die te GräfenbergGa naar voetnoot(*) boven aan de tafel zit, en als een kokeler met eene voorbeeldelooze vaardigheid het eene glas na het andere ledigt, priessnitz, heeft tot doopnaam vincenz - hij is dus als de Peter of Peetoom van dit boek te beschouwen. - Maar vincenz, de Overwinnares? - ‘Het frissche water komt de hoogste rang toe in de schepping; de Natuur, onze overwinnares door de terugkeer tot haar en door het frissche water, is vrouwelijk in het Latijn, en Nicht kenau bestreedt ook de Spaansche peper; derhalve wordt een water- ja een frischwaterboek aan het vrouwelijk geslacht opgedragen.’ (Bl. XVIII.) Op soortgelijken toon gaat het alles door elkander door zeven-en-veertig bladzijden heen. Minder om ons niet te vermoeijen, dan wel om niet te veel van het geduld der lezers te vergen, zullen wij den Cosmopolite hier niet verder volgen. Nog slechts deze mededeeling, waaruit men hem proeven kan. Hij doet zich voor, alsof hij met de meeste Hollandsche artsen in aanraking is geweest, die hij zegt als opregte gemoedelijke menschen te hebben leeren kennen, onder anderen ook den Heer Burggraaf te Ede, met hoe een talrijk kroost hij zich ook gezegend vindt. Van den Heer vos, te Breukelen, zegt hij vernomen te hebben, ‘dat zijn Ed. ook reeds een' grooten stap deed op het pad naar de Bron des Heils;’ en verder: ‘Wij hopen en vertrouwen, dat Z.E. op dat pad zal voortgaan, en dat weldra de giet- en stortbaden door een gat in den zolder den pottenwinkel geheel zal uitspoelen en de bloedzuigers zal doen zwemmen. Of dat Z.E. buurman, die eene ruimere behuizing heeft, tot het zegenbad zal medewerken, dáár waar het kille berg- of het zeewater niet volstrekt wordt vereischt,’ bl. XXXII. Wij houden het er voor, dat de Cosmopolite groote behoefte heeft aan het stort- of | |
[pagina 757]
| |
drupbad op den schedel. Maar genoeg. Wij moeten nu nog iets zeggen omtrent den eigenlijken inhoud van dit curieuze boek; hetgeen wij tot dusverre medegedeeld hebben, heeft alleen betrekking tot het zoogenoemde voorwerk. Alvorens daartoe te geraken, ontmoet men al wederom een motto, ontleend aan het Journal de la Haye, 1838; en nu begint de Cosmopolite met vrij vertaalde uittreksels en bemerkingen uit de Geschiedenis der Watergeneeskunde van mozes tot op onzen tijd, ten bewijze dat het frissche water een ‘All-’ Geneesmiddel is, door Prof. oertel in Ansbach. Het ontbreekt hier niet aan aardigheden, zoowel in rijm als onrijm, die gedeeltelijk van Prof. oertel afkomstig zijn; gedeeltelijk een uitvloeisel schijnen te wezen van den geestigen Cosmopolite. Van Prof. oertel verhaalt hij onder anderen, dat zijn Hooggel. een werk schreef en ook nog een ander werk, 't welk den fluweelen titel voerde: Medicinale bokken van Doctoren, welke zich voor onfeilbare Heeren over leven en dood houden, in de Cholera ter aarde geveld, (bl. 2.) Van Dr. johann sigmund hahn, Doctor te Schweidnitz, geb. 1696, gest. 1773, leest men, dat hij genaamd werd de Water-generalissimus, en dat hij de eerste was, die het ten alle tijden en in alle ziekten, in allen ouderdom, bij ieder geslacht en gemoedsgesteldheid, het geheele jaar door aanwendde! Het is waarschijnlijk om deze redenen, dat de Cosmopolite, tegenover bl. 128, het afbeeldsel van dezen Water-generalissimus ons aanbiedt. Maar eere, wien eere toekomt, reeds chermis deed, (zoo als men bij plinius kan lezen, L. 29. C. 1) wat hier aan den Watervoogd wordt toegeschreven. Onder de geestigheden, welke wij in proza den Cosmopolite verschuldigd zijn, behoort eene moeder met hare drie dochters, welke in de droevige noodzakelijkheid schijnen geweest te zijn, volgens den schrijver, zich de eene kies na de andere te laten trekken: hadden zij hare hoofden des morgens en des avonds frisch gewasschen, of nat koude omslagen gelegd, die waarlijk lieve meisjes, misschien ook nog wel de moeder, hadden hare tanden en haren tot een lokkebroodje kunnen aanwenden! Moet men den Cosmopolite geen gelijk geven, wanneer hij bl. 73 zegt: ‘veel meer mooi's vind men nog hier opgetee- | |
[pagina 758]
| |
kend,’ en dan (om ook het dichterlijk talent van den Cosmopolite te doen kennen) verzen leest als deze:
hahn (de Water-generalissimus.)
hahn kraaide, wakker! maar ja wel,
De Mensch niet altijd even snel,
Voor stoom en voor koud water bang,
Laveert nog honderd jaren lang.
priesnitz, die vindingrijke vriend,
Roept nu: ‘wie wil van frisch gediend?
't Is tijd te weeren 't kwik en 't vuur,Ga naar voetnoot(*)
Te huldigen alleen Natuur!’
De Mensch herneemt: ‘wat 's dat nu weer,
Is 't dan zoo snood dat ik laveer,
Of als kapel { bij droogte leef,
Of als kapel { langs bloemen zweef?
In 't kort: geen hunner is mijn neef.’
En dat het niet bij eene enkele dichterlijke opwelling blijft, kan mede blijken op bl. 92, waar de schrijver eene mededeeling uit den Triomf der Geneeskunst met koud water, of: roep-stem aan alle menschen enz., (katten en honden onder dit enz. begrepen) waarschijnlijk door c. zoczek, aldus besluit:
zoczek! zal ons' huisboek zijn,
Of ook, als wij aan de lijn
Varen op de Vecht of Rijn,
Ter lectuur, ten baken zijn.
Maar, terwijl wij den geachten lezer, ondanks onszelven, zoo veel water-onzin voorzetten, is het, of iemand ons toeroept: | |
[pagina 759]
| |
Jongens, laat de duiker neer,
Want de sloot is volgeloopen;
't Land behoeft geen water meer,
En het vee dient niet verzopen.
Genoeg zal uit het medegedeelde gebleken zijn, welk eene soort van boek men voor zich heeft. Het is eene soort van zamenraapsel van geschriften over het koude water. Onder deze zijn op verre na niet altijd de beste gekozen, en wat er nog goeds in zou zijn, wordt door de dwaasheid van den schrijver bedorven. Om echter niet bloot verzamelaar te wezen, al loopen er ook vrije bemerkingen onder, zoo heeft het den schrijver goedgedacht, op bl. 314, de vruchten en resultaten zijner onderzoekingen mede te deelen, en wel onder het opschrift: te zamentrekking voor lustelooze Lezers en Lezeressen, welke uitgedijd zijn tot bl. 342. In deze zamentrekking is het, of de Cosmopolite allen mogelijken onzin, zoo van zichzelven als van anderen, zamengetrokken, en de Neven van gijsbrecht tot het doelwit zijner zottigheden gesteld heeft. Wij willen slechts eenige der zotste aphorismen, gelijk de Cosmopolite ze noemt, uit hetgeen hij voor zijn eigen werk verklaart, aanhalen: ‘De Watergeneeskunde vervult alle pligten der Geneeskunde.’ ‘Het werktuigelijk gestel van den mensch (dus niet van de vrouw zonder hoofd!) en van alle zuigdieren is berekend om dikwijls benat (beregend) te worden met koud water.’ ‘De geheele Apotheke, die de mensch behoeft, draagt hij onder zijne huid; de sleutel daartoe is - het water.’ ‘De wilden hebben hunnen medicijnmeester; hij heet vincenz priessnitz.’ En wie is nu die vincenz, anders ook gezegd de Ster uit het Oosten, en de Overwinnares? ‘Hij is een geneeskundige Genius van de eerste grootte; vroeger was hij een Boer op den Gravenberg, welke gelegen is in het zuidelijke gedeelte van Oostenrijks Silezië; niet de eerste water-Doctor naar de tijdrekening, maar eene geschiedkundige gestalte, een Genius van den eersten rang met een gelukster van den eersten glans boven zijn hoofd. Hij heeft het geluk gehad ter regter tijd geboren te zijn in eenen tijd, dat het natuurlijke zinvermogen, na eene lange sluimering, | |
[pagina 760]
| |
de oogen opent, de voelhoorntjes uitstrekt en alzoo twijfelt aan de verschimmelde leerstellingen der, zoogenoemde, oude wetenschappen.’ De Cosmopolite is dus ook tegen de ontologie. Maar de Ster in het Oosten is opgegaan. Het is welligt om deze reden, dat de Cosmopolite een zoo ongunstig oordeel over Amsterdam velt, waarvan hij zegt: ‘Het is geworden óf niet - wil óf behoefte boven moerassen op palen te wonen.’ (Is het niet of in eens al de Neven en Nichten van gijsbrecht in Bevers herschapen zijn?) ‘Van boven die palen hebben zij toch een doel - geld te winnen, en er schijnt toch over die palen eene straat te loopen, die der koe-kinderen, waar de Christenen in spijt der Joodjes vragen: hoe staan de Ardoins, de coupon, de mandaatjes, de papillotjes, de enveloptjes?’ En daarenboven hebben die Belialskinderen ‘tonnetjes aan duterage gegund en hun koffijpotje met fl. 3 pr. ℔ betaald. Neen! het ging adam beter; die kende nog geen water met looddeelen, geene koperdeelen, geen theewater, geen wijn noch Ratafia.’ - Het zijn evenwel niet alleen de Neven en Nichten van gijsbrecht, die zoo van de Natuur afgeweken zijn; de RottjesGa naar voetnoot(*) maken het niet beter. De Koning en Prins frederik hendrik schijnen daarentegen bij den Cosmopolite als watervrienden bekend te zijn, want hij roept uit: Eere zij den koninklijken watervriend! Wij zijn den lezer nu nog de beschouwing van twee der vier reeds vermelde plaatjes schuldig. Als kunstvoortbrengsels staan zij met het boek gelijk. De Gratiën in het Staubbad, onder het Tropfbad en de Douche zijn alles behalve gratieus afgebeeld. Ook hier heeft de Cosmopolite zijn rijmtalent niet willen begraven, maar heeft elk der plaatjes met een onderschrift verheerlijkt. Van de Gratiën zegt hij: ‘Drie Gratiën bewijzen,
Hoe zij uit 't stof verrijzen.’
De mannen die begoten, bedrupt of overstort worden, zeggen: ‘Maar 't mannelijk geslacht,
Is ook op lucht, bedacht.’
Onder al den hier uitgestalden onzin is toch het doel, om | |
[pagina 761]
| |
hiervan een woord te zeggen, duidelijk-onvoorwaardelijke aanprijzing van het water als een ‘All’-geneesmiddel. In beteren stijl, ofschoon ook eenigermate overdreven, was het Iets over de genees- en heelkracht van het koude water, belangeloos door eenen Apotheker geschreven, op welken stand de Cosmopolite desniettegenstaande niet minder verbolgen is dan op de Dokters. Terwijl hij een aantal namen van Geneeskundigen optelt, hebben wij dien van meylink te vergeefs gezocht, die toch, door het koud water aan te prijzen, zijn beroep stellig niet bevoordeelde; en zulk eene belangeloosheid verdient, in onzen van egoïstische pogingen overvloeijenden tijd, niet onopgemerkt te blijven. Dr. S. heeft dus in den Gids wat al te erg met den kunstbroeder omgesprongen. Welligt is dit echter aan de toenemende liefhebberij voor de valkenjagt toe te schrijven, en wee dan den reiger, die door zulk een' valk geschoten wordt! Doch de toon was welligt den Cosmopolite niet overdreven genoeg; en zonder overdrijving vinden verkeerde dingen geenen krachtigen ingang: dit toont in onze dagen het waterzuipen en het gebruik van Zout met Cognac! en uit dit oogpunt herhalen wij: les extrêmes se touchent. - Water zal de ontsteking wegnemen zonder aderlating! Zout met Cognac wordt tot hetzelfde einde als onfeilbaar aangeprezen! Men voelt zich als gedrongen, hier de woorden van vondel te bezigen: Wie kan dit onderlingh geschil
Beslechten, en haer beide eendraghtigh
Vereenigen?
Men kan geen rechtuitstrijdigheen
Vereenigen. Dat blijft een reghel,
Die vast gaet.
Er bestaat echter toch één middel, niet om te vereenigen, maar om het geschil te beslechten: de waarheid in te roepen. Maar, om aan de inspraak der waarheid gehoor te geven, wordt een niet verblind oog en een open oor vereischt, en daarenboven een onbevooroordeeld verstand, door deze voorgelicht. Waar vooringenomenheid en overdrijving de heerschappij hebben, daar schieten alle redelijke pogingen te kort, tot dat schade of schande de oogen openen. Tot zoo lang moeten de verstandigen geduld hebben. |
|