| |
| |
| |
Mengelwerk.
Over de zucht tot volmaking.
Door J.A. Bakker.
Niet ongepast kan het zijn, ons eenige oogenblikken bezig te houden over eene zucht, die zoo algemeen is in onze eeuw van vooruitgang, in eenen tijd, die dagelijks zoo vele verbeteringen ziet tot stand komen, zoo vele plannen tot toekomstige hervormingen ziet in het werk stellen, terwijl er toch nog zoo veel te verbeteren overblijft; namelijk, over de zucht tot volmaking.
Het is alleen aan den mensch eigen, altijd werkzaam te zijn, om zijne uiterlijke omstandigheden te doen vooruitgaan, om zijne kennis te verrijken en zijnen geest te beschaven; hij alleen op deze wereld is nimmer met zijnen toestand volkomen tevreden; er ontbreekt hem immer iets, hetwelk hij poogt te bezitten; nimmer zijn zijne wenschen voldaan. Hij is geheel anders dan de mieren, bijen en bevers: deze vergaren, werken en bouwen door alle eeuwen op dezelfde wijze; de mensch vergaart, werkt en bouwt altijd anders, tracht het doorgaans beter te doen, en zulks gelukt hem meestal.
De geschiedenis des menschdoms leert ons, dat het nimmer op de loopbaan des vooruitgangs rustte; dat het van den staat der ruwe onbeschaafdheid tot dien van barbaarschheid of halfbeschaving, en verder tot dien trap van ontwikkeling opsteeg, dien wij thans hetzelve zien bereiken. De rusteloosheid der menschen, om altijd hunnen toestand te verbeteren, om gemakkelijker gehuisvest, warmer gekleed en smakelijker gevoed te zijn, was hiervan eene der voornaamste redenen. Maar als die verbeteringszucht zoodanig toeneemt, dat het niet genoeg is langzaam voort te gaan, maar dat men als met éénen sprong het toppunt van
| |
| |
volmaking wil bereiken en naar het onmogelijke tracht, dan is zij eer eene oorzaak van tijdelijken teruggang, en maakt velen belagchelijk of ongelukkig.
Er is een Fransch spreekwoord dat zegt, dat het betere somtijds de vijand van het goede is. Dit is op velen van onzen tijd toepasselijk, die, even als een Jan Perfect naar eene hersenschimmige volmaking jagende, eindelijk niets dan rampen en den ondergang van hunne fortuin inoogsten; die het goede overal voorbijzien, om het betere, waarvan zij altijd zwanger gaan, aan te prijzen; die, even als een al te ijverig bouwmeester, altijd aanraden, om nog hechte en stevige huizen en gestichten, die gemakkelijk, door doelmatige reparatiën, zeer bruikbaar en sierlijk konden worden, tot op de grondvesten omver te halen en er nieuwe op te rigten naar die volmaakte plannen, waarvan zij eene menigte in voorraad hebben. Deze overdrevene volmakingszucht schijnt voornamelijk in onzen tijd, meer dan vroeger heerschende te zijn, en zij komt mij voor een groote hinderpaal te wezen tot dien waren vooruitgang, waarvan men tevens een' zoo grooten ophef maakt. Ik zal zulks in vlugtige trekken trachten aan te toonen.
Alle kunsten en wetenschappen, die op de nijverheid, het spoedig vervoer en de verlichting, in den stoffelijken zin, betrekking hebben, zijn in onze eeuw op eene verbazende wijze vooruitgegaan; en er zijn velen, die in machinerie, in de stoomvaar- en rijtuigen, in de gaspitten, die straten en zalen verlichten, de zegepraal van den menschelijken geest zien, en hierin den gereeden weg meenen te vinden, om het menschdom, goedkoop, spoedig en zeker, al scheen zelfs de zon niet meer, tot de volmaking te brengen.
Bij anderen heeft de staatkundige koorts, die op het einde der 18de eeuw zoo hevig woedde, nog niet uitgewerkt. Zij droomen van den volmaakten staat, van vrijheid zonder ondergeschiktheid en onderscheid van rangen en standen, van opheffing van belastingen, van goedkoope besturen, van den besten regeringsvorm, van zamengestelde Constitutiën, waarin de onderscheidene staatsmagten
| |
| |
zoo juist in evenwigt zijn en zoo volkomen elkander opwegen, dat deze machines, indien zij al in de werkelijkheid konden verwezenlijkt worden, niet in beweging te brengen zouden zijn, maar onveranderlijk stil zouden staan. Hoezeer het er in het staatkundige niet zeer helder uitziet, en de vooruitgang in vele opzigten niet zeer merkbaar is, vooral is men in de kunst, om de staatsuitgaven in een juist verband met de inkomsten te brengen, nog zeer ver ten achtere, en kan men van deze staatkundige dweepers weinig goeds verwachten. Aan de vruchten kent men den boom. Waar oproer en sluipmoord vaak de middelen zijn, deugt zeker het doel en de grondslag niet. Wij moeten, wat de staatkundige volmaking aanbelangt, veel aan den tijd, aan den invloed van beschaving en opgeklaarde denkbeelden overlaten. De Constitutionele Monarchij is eene inrigting, waarop de 19de eeuw trotsch is, waarvan zij ieder volk een geschenk wil maken. Jammer is het, dat dit cadeau meestal wat duur te staan komt, zoodat ons de constitutionele regeringen en volksvertegenwoordigers eene groote dienst zouden bewijzen met de kosten hiervan wat te verminderen; dit zoude een groote stap op den weg tot volmaking der gezonde staatshuishoudkunde zijn. Neen, het zijn niet alleen de nijverheid, de snelheid van het vervoer, het heldere licht bij avond, die genoegzaam zijn, om aan alle handen werk, aan alle monden brood te verschaffen, en aan alle eerlijke ondernemingen een' goeden uitslag te bezorgen; hier behoort meer toe, in het onderzoek waarvan wij ons thans niet kunnen verdiepen. Staatkundige instellingen alleen kunnen dit ook niet doen plaats grijpen; maar zij kunnen al of niet, doelmatig ingerigt, hierop voor- of nadeelig werken, gelijk de ondervinding reeds dikwijls geleerd heeft.
Veelzijdige kennis onder alle standen te verspreiden, ziet daar, volgens anderen, het geheim gevonden, om het menschdom met rassche schreden tot de volmaking te doen naderen. Maar zij, die zulks staande houden, begrijpen niet, dat oppervlakkige kennis dikwijls zeer vele ongegronde meeningen en gevaarlijke dwalingen met zich voert.
| |
| |
Verspreiding van kennis en verlichting moet met keuze en beleid gepaard gaan, en het is hier, dat het meer op de gehalte, den aard en de bruikbaarheid, dan op de hoeveelheid en ongelijksoortigheid van kundigheden aankomt, die zoo menigeen voor zijne eigenlijke bestemming in de maatschappij hebben ongeschikt gemaakt.
Wij zien dus, dat er in onze eeuw, bij al het overdrevene, onder al het klatergoud, waarmede men ons de oogen tracht te verblinden, toch zeer veel goeds bestaat, dat door het menschdom tot deszelfs volmaking dienstbaar kan gemaakt worden: nuttige kunsten en wetenschappen; eene rijke verscheidenheid van staatkundige instellingen; een groote overvloed van allerlei kundigheden; zoodat het thans oogenschijnlijk zoo veel moeite dan voorheen niet moet kosten, om spoedig rijk, geleerd, en in eene of andere lucrative administrative of staatkundige betrekking geplaatst te worden. Zeer velen verbeelden zich zulks; maar waar dit het geval is, moeten ook velen zich teleurgesteld zien. Echter kan, bij een goed en verstandig gebruik der vele hulpmiddelen, die onze tijd aanbiedt, de volmaking des menschdoms op eene doelmatige wijze bevorderd worden, als men er maar niet op eens te veel en te spoedig de uitwerking van verwacht. Ik ben genoodzaakt dit hierbij te voegen, omdat ik meen, dat het geduld niet onder de hoofdeigenschappen van het thans levende geslacht behoort.
Men zal mij misschien hier tegenwerpen, dat de zucht tot volmaking geenszins zoo algemeen is, als ik dezelve wil doen voorkomen; dat er nog velen zijn, die, in plaats van vooruit te gaan, stilstaan, ja zelfs nog wel eenige eeuwen zouden willen terugkeeren, om ons op het standpunt van onze goede voorvaderen te brengen. Ik voor mij durf gerust staande houden, dat zij, even als wij allen, van die zucht bezield zijn, met dit onderscheid alleen, dat de meesten gelooven de volmaaktheid met weinige sprongen te zullen bereiken, en zij daarentegen in de, soms niet geheel onschuldige dwaling verkeeren, dat zij dit gewenschte punt nu bereikt hebben, of dat men vroe- | |
| |
ger er reeds op was gekomen, en thans op eene jammerlijke wijze er van vervallen is. Wij zijn echter genoodzaakt een ernstig woord tegen hen te rigten en hun te vragen, of dan de volmaaktheid hier op aarde kan bestaan, en of dezelve ooit in eenig tijdpunt is aanwezig geweest? Indien men hun verder vroeg naar al de eigenschappen, die deze volmaaktheid hier bezitten moet, zouden zij verlegen staan, of ieder van hen zoude een geheel verschillend tafereel er van ophangen. Zij maken geen onderscheid tusschen de kennis, die wij van den tegenwoordigen toestand en dien van vroegere eenwen kunnen verkrijgen. Het zal altijd wel waar blijven, dat wij den eersten beter dan den laatsten zullen kennen, en dat wij aan dit gebrek door onze verbeeldingskracht te hulp komen. Zij, die de volmaakbaarheid des menschdoms ontkennen, verloochenen de menschelijke natuur; en die in den stroom des tijds willen stilstaan of hiertegen willen opworstelen, worden onfeilbaar door denzelven medegesleept, en lijden soms deerlijk schipbreuk.
Streven wij dan met kalmte en voorzigtigheid voorwaarts; trachten wij het goede, dat bestaat, te behouden en van het gebrekkige en verkeerde te zuiveren, en verbeuzelen wij onzen tijd niet met tegen de openbare meening en het misbruik van de vrijheid der drukpers, die groote hefboomen van onze eeuw, te schermen en te declameren. Pogen wij liever deze meening te verlichten en te leiden, en strijden wij tegen het misbruik der pers door de pers zelve, door de overdrevenheid, de verkeerde voorstellingen te rest te wijzen en den laster te ontmaskeren. Vergeten wij geenszins, de reeds genoemde Fransche spreuk, dat het betere de vijand van het goede is, in het oog te houden, doch echter zóó, dat wij er nimmer misbruik van maken, en dezelve tot een voorwendsel van onze traagheid en gehechtheid aan den ouden slender gebruiken. Pogen wij overal, waar het pas geeft, verlichting, kennis, beschaving, welvaart en nijverheid te bevorderen, en vooral heldere godsdienstige en zedelijke denkbeelden tot opbouw van Christelijke deugd en goede zeden onder alle Standen
| |
| |
te verspreiden. Dit zal ons nader aan de volmaking brengen; dit zal ons kracht geven, om de vele hinderpalen, die wij op den weg van den vooruitgang ontmoeten, uit den voet te ruimen. Houden wij het oog onwrikbaar op het punt der volmaaktheid van het ware, schoone en goede gevestigd, dat als eene heldere ster in een eindeloos verschiet ons tegenschittert. Wij zullen dit licht wel nimmer bereiken, want de afstand is grenzenloos; maar onwrikbaar ons oog en onzen weg daarheen gehouden, en noch ter regter noch ter linker zijde afgeweken, en wij zullen den glans dezer ster van lieverlede sterker zien worden; eenmaal, bij nadering, wordt dezelve eene zon, die overal hare liefelijke stralen zal doen doordringen. Zij zal het menschelijk geslacht hoe langer hoe meer veredelen, en de meesten onzer natuurgenooten uit dien staat van dierlijkheid opheffen, waarin zoo velen nog verzonken zijn. Godsdienst, kunst, wetenschap, vrijheid en regt stralen van dit weldadige hemellicht uit. Vangen wij die stralen op met een dankbaar gemoed en onder ijverige pogingen, om het licht ook aan andere minder bedeelden deelachtig te doen worden. Gelooven wij nimmer, dat wij hier beneden de volmaaktheid zouden kunnen bereiken of bereikt hebben; maar rusten wij nooit, om dezelve nader te komen, in onze betrekking als leden van het gezin, van den Staat en van de Maatschappij, als menschen en als Christenen, waardoor wij ons waardige volgelingen zullen betoonen van Hem, die de volmaaktheid van den Hemelschen Vader als het doel van ons streven aanwees.
|
|