Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 719]
| |
ninklijke Schilderakademie geworden was, werd hij weldra aan het hof geroepen. Zijn vrijheidlievende en op onafhankelijkheid gestelde geest deed hem datgene van de hand wijzen, wat voor anderen een voorwerp van het ijverigste streven geweest zou zijn. Eindelijk echter gehoorzaamde hij aan de herhaalde bevelen van den Monarch. De plaats, welke lodewijk gekozen had, om zich te doen portretteren, was een rondom van vensterramen voorziene toren. ‘Wat moet ik in deze lantaren uitvoeren?’ vroeg latour gemelijk. ‘Weet uwe Majesteit dan niet, dat, om te kunnen schilderen, het licht slechts van ééne zijde moet invallen?’ - ‘Ik had deze afgelegene plaats gekozen,’ antwoordde de Koning, zich verontschuldigende, ‘opdat wij er ongestoord zouden zijn.’ - ‘O zoo,’ hernam de schilder; ‘ik wist niet, dat de Koning van Frankrijk zelfs geen heer in zijn eigen huis was.’ Later naar Versailles geroepen zijnde, om Madame de pompadour ('s Konings alvermogende minnares) te schilderen, gaf hij norsch ten antwoord: ‘Mijne gebiedenis aan Mevrouw de Markiezin, en zeg haar, dat ik niet in de stad rondloop om te schilderen.’ Eerst op dringend vertoog zijner vrienden gaf hij toe, doch slechts onder beding, dat hij met Madame alleen gelaten zou worden. Deze voorwaarde herhaalde hij bij zijne komst, en verzocht daarenboven verlof, om, ten einde à son aise te kunnen schilderen, zich te mogen beschouwen alsof hij te huis was. Toen hem dit toegestaan was, ontdeed hij zich van kniegespen, kousebanden en das, hing zijne paruik over den arm eener girandole, en zette een zijden kapje op. In dit gemakkelijke deshabillé had hij nog naauwelijks zijn werk begonnen, of de Koning trad binnen. ‘Hadden wij niet afgesproken, Madame,’ zeî de kunstenaar, terwijl hij opstond en zijn kapje van den kalen schedel nam, ‘dat geen mensch ons storen zou?’ De Markiezin erkende zulks; de Koning lachte, en verzocht hem met zijnen arbeid voort te gaan. ‘Ik kan uwe Majesteit niet gehoorzamen,’ hernam latour; ‘het is onmogelijk. Wanneer Mevrouw de Markiezin weder alleen is, kan zij mij doen waarschuwen.’ Met deze woorden nam hij kniegespen, kousebanden, das en paruik, en, de kamer verlatende, mompelde hij nog: ‘Het is toch regt onaangenaam, zoo gestoord te worden!’ De favoriete schikte zich naar de luim des schilders en het | |
[pagina 720]
| |
portret werd voltooid. Het was levensgrootte, kreeg eene plaats in het Louvre, en geldt voor een der uitstekendste in zijne soort. Latour schilderde geheel de koninklijke familie, en hof en stad hielden zijne werkplaats als belegerd. Bij eene zeldzame gaaf van gezellig onderhoud, eenen zuiveren smaak, wetenschappelijke vorming, veelomvattend geheugen en voortreffelijk hart, kon het hem aan geene vrienden ontbreken. Zijn huis was de verzamelplaats der beroemdste mannen in kunst, wijsbegeerte en letteren. Daarenboven de gunsteling van den Koning en van den vermoedelijken troonopvolger, was de als kunstenaar trotsche latour nogtans zonder verwaandheid of hoogmoed, en gaf, tot tweemaal toe, de St. Michaël-orde terug. |
|