Salomon de Caus.
Miss costel deelt in haar jongste werk over Frankrijk den volgenden belangrijken, door marion de lorme in de maand Februarij 1641 uit Parijs geschreven' brief mede:
Volgens uwen uitdrukkelijken wensch, heb ik uwen Engelschen Lord, den Markies van worcester, de honneurs van Parijs gemaakt. Ik leid hem, of eigenlijk leidt hij mij van de eene merkwaardigheid naar de andere, kiest steeds de ernstigste en gewigtigste voorwerpen, spreekt zeer weinig, luistert daarentegen met ongemeene oplettendheid, en hecht op degenen, welke hij uitvraagt, zijne groote blaauwe oogen, als wilde hij tot in het middelpunt hunner gedachten boren. Doorgaans is hij met geene der ophelderingen, welke men hem geeft, volkomen tevreden, en ziet de dingen nimmer in het licht, waarin zij hem getoond worden. Dit kunt gij onder anderen beoordeelen uit een bezoek, hetwelk wij in Bicêtre afgelegd hebben, waar hij zich verbeeldt in eenen bewoner van het dolhuis een Genie ontdekt te hebben. Ware deze krankzinnige niet volstrekt razend geweest, zoo ben ik vast overtuigd, dat uw Markies om zijn ontslag verzocht en hem met zich naar Londen genomen zou hebben, om er op zijn gemak, van den ochtend tot den avond, naar zijne dolzinnigheden te luisteren. Wij gingen over de binnenplaats van genoemde huis, en ik, van angst meer dood dan levend, drong mij digt aan den Lord, toen van achter een paar geweldig dikke ijzeren traliën een afgrijselijk aangezigt oprees, en eene holle stem de woorden riep: ‘Ik ben niet dol, ik ben niet dol; ik heb eene ontdekking gedaan, die het land, hetwelk ze aannam, tot het rijkste der wereld zou maken.’ - ‘Wat heeft hij dan ontdekt?’ vroeg ik den man, die ons rondleidde.’ - ‘O, Mevrouw,’ gaf deze ten antwoord, ‘niets van eenig aanbelang; ge zoudt het van uw leven niet raden: het gebruik, dat men van den damp van kokend water kan maken!’ Ik lachte. ‘Die man,’ dus ging de oppasser voort, ‘heet salomon de caus. Vier jaren
geleden kwam hij uit Normandije, om den Koning een berigt voor te leggen van de verwonderlijke uitwerkingen, welke zijne uitvinding zou kunnen hebben. Volgens hem zou men gelooven moeten, dat door middel van damp schepen voortgestuwd en rijtuigen in beweging gebragt zouden kunnen