Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe opgraving van het lijk van Napoleon.
| |
[pagina 591]
| |
ten gelukzoeker, die, om welke reden dan ook, zou trachten zich van hetzelve meester te maken. Hiervan getuigt de bezorging van het graf, tot welks opening zoo veel arbeid en tijd moesten besteed worden. Het cement, tot het metselwerk gebezigd, is stellig van eene betere gehalte geweest, dan het hier te lande in der tijd bij wijze van dwangmiddelen gebezigde! Nagenoeg twintig jaren mogten de overblijfsels van eenen man rusten, die bij zijn leven aan zoo velen zoo weinig rust gegund had en zoo velen tot een' schrik geweest was. Hoe men over napoleon moge denken, hoe hij vooral door het nageslacht zal beoordeeld worden, (bij den Nederlander kan dat oordeel wel niet twijfelachtig zijn) in de wereldregering bekleedt hij eene plaats, uit welke hij door geene redeneringen kan verdrongen worden. Gedenkwaardig zal dus altijd het Eiland blijven, waar de man des gewelds tot eene zekere werkeloosheid gedwongen werd; waar de beheerscher van zoo velen bukken moest voor den wil van den Beheerscher des grooten Heelals. De zonderlinge lotwissel van dien buitengewonen man bij zijn leven heeft ook daarin na zijnen dood nog verandering gebragt. Aan zijn overschot zou niet de rust des grafs ten deel vallen; de man, bij zijn leven vergood en gevloekt, zou na zijnen dood aanvankelijk wederom vergood worden; - een sluijer bedekt nog, wat er misschien eens met deze asch kan gebeuren. De vergode hendrik IV en de aangebeden turenne, wat is niet derzelver overblijfsels wedervaren, toen een teugelloos graauw de graven van St. Denis met de woede der Kannibalen openbrak en verbrijzelde!Ga naar voetnoot(*) Terwijl zelfs in Frankrijk de nagedachtenis van napoleon door velen nog gevloekt werd, verhieven zich echter niet weinige stemmen om hem te vergoden. Het was dezen niet genoeg, napoleon in het aandenken te doen voortleven; zijne plaats was hem trouwens ook te wèl in de Geschiedenis verzekerd, om ooit uit haar te kunnen verdwijnen; maar het lag verder in het plan van sommigen, de herinneringen aan napoleon op te wekken en te verlevendigen, door zijn lijk uit het stille graf op te eischen en dit op het woelig tooneel des levens te vertoonen, om ..... De wegen des | |
[pagina 592]
| |
Heeren zijn echter niet die der menschen. Wie weet, wat de Geschiedenis van onzen tijd nog eens met betrekking tot het doel dezer opgraving aan het licht zal brengen? Eene vergoding der overblijfsels van napoleon, bij wijze van herinnering zijner groote daden,Ga naar voetnoot(*) was gewis niet het eenige doel van een zichzelf verheffend Egoïsmus. Wat hiervan zij, het Fransche volk, of liever het Ministerie, of wel hij, die aan het hoofd van hetzelve stond, wenschte het stoffelijk overschot in het midden van Frankrijk te bezitten; het Engelsche Ministerie, welligt ook niet zonder geheime bedoelingen, gaf gereedelijk aan dit verlangen toe, en er werd tot de teruggaaf en overneming van het lijk van napoleon besloten. Het kan niet onbelangrijk geacht worden te vernemen, hoe, te midden van zoo vele toebereidselen, om het lijk van napoleon te gaan afhalen en overnemen, er ook aan gedacht werd, om Geneeskundigen te raadplegen, omtrent de voorzorgen, welke konden en moesten genomen worden, zoo wel bij de opgraving van het lijk, als gedurende deszelfs overtogt. Tot dit einde werd eene Commissie uit den Gezondheidsraad (Conseil de Salubrité) door den Minister van Binnenlandsche Zaken benoemd. De werkzaamheden dezer Commissie moesten met grooten spoed verrigt worden; want, den 2 Junij bij den Minister geroepen, moest zij in den kortstmogelijken tijd haar berigt uitbrengen, hetwelk den 5 Junij plaats had. Zij bestond uit de Heeren boutron, d'arcet, pelletier en ollivier (d' Angers), die de werkzaamheden van Rapporteur op zich nam. Wij zullen een en ander uit dit niet onbelangrijk berigt mededeelen. Alvorens eenig oordeel te vellen, vond de Commissie noodig, eenige inlichtingen in te winnen, wat er na den dood van den Keizer had plaats gehad. De bekende getrouwe kamerdienaar van napoleon werd tot dit einde door de Commissie geraadpleegd. Uit diens mededeeling bleek, dat | |
[pagina 593]
| |
de borst- en buikholte door Doctor automarchi geopend waren. Beide deze holten waren, na uitneming van hart en maag, weder gesloten. Het lijk was niet gebalsemd, maar na deze kunstbewerking aangekleed met de uniform der Jagers te paard van de oude Garde. Van den 6 op den 7 Mei was het lijk op een paradebed ten toon gesteld. Den 7 des ochtends verspreidde het reeds eene doodlucht. Het was nog dienzelfden avond in eene kist van blik, gevoerd met witte zijde, gelegd; het hoofd rustte op een kussen van dezelfde stof. In deze kist was ook geplaatst de maag en het hart, elk afzonderlijk in eene welgesloten zilveren vaas, gevuld met wijngeest. Deze eerste kist was, na naauwkeurig gesoldeerd te zijn, in eene tweede looden kist gezet, waarvan desgelijks alle naden met zorg gesoldeerd werden. Eene derde van acajouhout ter dikte van 18 m.m. ontving beide, en werd met schroeven gesloten. Onverwijld na den dood van napoleon was door den Gouverneur Sir hudson lowe last gegeven tot het metselen van eenen grafkelder ter diepte van 2 tot 3 meters, ter breedte van een meter en vijfentwintig centimeters. Het graf was met eene dikke rollaag gesloten, op omtrent een meter afstands van den bodem, en verder toegemetseld. Het viel der Geneeskundige Commissie moeijelijk, vooraf te bepalen, in welken toestand het lijk van napoleon zou gevonden worden. Indien de kisten behoorlijk gesloten en in dien toestand gebleven waren, kon het lijk in eene soort van Mummie veranderd wezen. Het kon echter ook gedeeltelijk verweekt of vloeibaar geworden zijn. Alles hing af van den toegang der lucht, van den invloed der vochtigheid; het was vooral de laatste, voor welke men beducht mogt zijn, te meer daar het graf eerst na den dood des Keizers gemetseld was. Wat nu de overneming en vervoering van het lijk betrof, bepaalde zich de Commissie tot een tweeledig voorstel. Indien de kist, waarin het lijk gelegd was, kon overgenomen worden, zonder voorafgaande opening, zou het voldoende zijn, deze in eene kist van gegoten lood, in hetwelk niet zoo ligt scheuren ontstaan, te plaatsen, welke dan wederom in eene ebbenhouten kist zou gezet worden. Moest daarentegen het lijk vooraf herkend worden, dan kwam het er vooral op aan, dat het onderzoek, of het voorhanden lijk wezenlijk dat van den voormaligen Keizer was, met den | |
[pagina 594]
| |
meesten spoed bewerkstelligd wierd. Hoe korter de overblijfsels aan den invloed der lucht werden blootgesteld, des te minder zouden zij natuurlijk gevaar loopen verdere verandering te ondergaan. Bij de opening nu der kist, die plaats moest hebben om het lijk te herkennen, bleek de nuttigheid dezer voorziening. De kist was naauwelijks twee minuten geopend geweest, of de gelaatstrekken begonnen reeds zoodanig te veranderen, dat het aangezigt minder kenbaar werd, terwijl eene voortgaande verandering oogenschijnlijk toenam. Het onderzoek was dan ook binnen gezegd tijdsverloop verrigt, en de kist werd dadelijk wederom gesloten. Met den Scheepsarts, Dr. remy guillard zullen wij in geen verder onderzoek treden naar de oorzaken, die de ontbinding van het lijk zoo hadden tegengehouden, dat het nog zoo kenbaar was gebleven als dit nader zal blijken. Als eene der voornaamste oorzaken zal hier echter in aanmerking kunnen komen de zorg voor het naauwkeurig sluiten der kisten, waarin het lijk bewaard is geworden; terwijl ook de zorg, aan het metselwerk van den grafkelder besteed, tot bewaring der kisten, en dus tot behoud van het geheel, niet weinig schijnt bijgedragen te hebben. Slechts een zeer klein gedeelte der buitenste kist was eenigzins aangetast. Dat de grafkelder met zeer veel zorgvuldigheid bewerkt was, kan ook daaruit blijken, dat er vier en een half uur arbeids vereischt werd, om ééne der lagen door te breken. De werklieden waren met de opening van den grafkelder, om bij de kisten te kunnen komen, bezig van des ochtends half twee tot half tien ure. De Commissarissen konden toen eerst in den kelder dalen, om zich te overtuigen, dat alles ongeschonden was en overeenkomstig de voorhanden zijnde bescheiden. Nadat de kisten, een voor een, met voorzigtigheid geopend waren, door het wegnemen van elks deksel, kwam men eindelijk op de blikken kist, die een weinig geoxydeerd was. Haar deksel mede doorgesneden en opgeligt zijnde, zag men een bekleedsel of kleed van wit satijn, waarmede het ligchaam van napoleon bedekt was. Dr. guillard rolde het satijn voorzigtig op, van de voeten naar het hoofdeinde, en gedurende nagenoeg twee minuten bleven de overblijfsels van den man, voor wien Europa gesidderd had, ontbloot. Met deze werden ook eenige der | |
[pagina 595]
| |
versiersels zigtbaar, waarmede men het lijk, als met de laatste overblijfsels eener vroegere hoogheid, omkleed of omhangen had. Gelijk reeds gezegd is, schijnt de aanvankelijk plaats gehad hebbende ontbinding gestuit te zijn door de voorzieningen, bij het kisten van het lijk genomen. Napoleon lag daar voor het oog van den arts, aan wien deze laatste bezorging opgedragen was, zoodanig, dat hij zegt: ‘Ik herkende hem terstond; zijn ligchaam was zoo wèl bewaard gebleven, en zijn hoofd vertoonde nog zoo veel uitdrukking, dat er niet te twijfelen viel.’ Het was echter, alsof alles door een' ligten witte wasem bedekt werd, die van het satijn herkomstig scheen; inzonderheid waren schedel en voorhoofd daarmede overtogen; minder ontwaarde men dien op de handen en teenen. De man, die bij zijn leven zich en anderen zoo weinig rust gegund had, lag in eene gemakkelijke houding met uitgestrekte armen, waarvan de linker echter een weinig gebogen op de dij rustte; de onderste ledematen waren mede een weinig gebogen. Het hoofd rustte op het kussen; de bekleedselen van het voorhoofd waren geelachtig, hard verdroogd; de wangen daarentegen zacht, opgezet en wit. De kin zag blaauwachtig; het scheen of de baard na den dood nog een weinig aangegroeid was. Was dit met de nagels aan de vingers ook het geval geweest? Zij waren wit en lang. De kin vertoonde nog het eigenaardig voorkomen, hetwelk deze bij napoleon had. De oogen, uit welke bij het leven zoo veel vuur geschitterd had, waren gesloten; de neus had aan de zijvleugels een weinig geleden; de gewrichten waren stijf en onbewegelijk; de huid daarentegen scheen niets van hare levendigheid verloren te hebben; dit kon vooral van de handen gezegd worden. Het ligchaam kon gezegd worden over het algemeen beter bewaard gebleven te zijn, dan een gedeelte van de kleeding op sommige plaatsen; de reeds vermelde uniform, donker groen met rood, had de kleur behouden; de epauletten en drie op de borst vastgehechte ordesteekenen waren zwart geworden; de gouden kroon, die boven het officierskruis van het legioen van eer schittert, had haren glans bewaard. De zolen der laarzen waren losgesprongen en deden de bleeke teenen ter wederzijde uitkomen. De dijen werden gedeeltelijk bedekt door den bekenden kleinen hoed. Tusschen de beenen lagen de zilveren vazen, boven eene van welke | |
[pagina 596]
| |
een arend gezien werd; zij bevatteden het hart en de maag, en werden niet uit hare plaats genomen. Twee minuten, op zijn langst genomen, waren toereikende om dit alles op te nemen, volgens het getuigenis van Dr. guillard. De hem getrouw geblevene vrienden mogten nog eens den man aanschouwen, dien zij tot in den dood waren blijven aankleven. Zij hadden den Keizer ter zijde gestaan, toen zijne gelukstar helder over hem scheen; zij verlieten hem bij zijne daling, in het ongeluk, in de ballingschap niet. De kist werd na dit onderzoek op het naauwkeurigst gesloten, nadat vooraf het satijn, met een weinig creosoot bestreken, wederom over het lijk ontrold was. Zes kisten besloten nu het lijk: eene van blik, twee looden, eene van acajou, eene van ebbenhout; alle werden in eene eiken kist geplaatst: dit geschiedde den 15 Oct. 1840. De overtogt, de behouden aankomst in Frankrijk zijn bekend. De plegtigheden bij de ontvangst zijn beschreven. De optogt, de plaatsing der kist in eene monster-lijkkoets zijn in plaat gebragt. De nieuwsgierigheid van zoo velen is bevredigd. Met belangstelling zeker hebben nog eenige tijden medegenooten den dooden Keizer zien overbrengen naar zijne, gelijk het zich thans laat aanzien, laatste rustplaats, te midden der krijgslieden, wier aanvoerder hij eens geweest is. Is er eenig graf, hetwelk van een' zeldzamen lotwissel getuigt en stof tot nadenken oplevert, het is dit graf. Is het niet, wanneer men van dit graf op het voorledene terugziet, alsof de Profeet jesaia ook van onzen tijd gesproken heeft H. X:13 en 14? Maar ook bij ditzelfde graf ziet men vervuld, wat de Ziener dengenen voorspelde, die eerst den volken tot eene roede zou wezen, maar tegen wien de Heer der heirscharen ook een geesel zou verwekken: ‘Ziet! de Heer, Heer der heirscharen, hakt de hooggetopte takken af met schrikbaar geweld; en wat nog hoog van stam is, wordt afgehouwen, en wat verheven is, ter aarde geworpen!’ |
|