Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan ***. Ach wat deedt gij, Onbedachte, Die uws Vaders huis verliet, En den eersten uwer pligten, Uwen Kinderpligt, verried! Kan er zegen op u rusten, Zegen op een Echtverbond, Dat, Natuur en Rede honend, Eer en pligt baldadig schond? Kan er zegen op u dalen, Die het heilige gebod: ‘Eer uwe Ouders!’ (beef, Vermeetle!) Hebt vertreden en bespot? [pagina 566] [p. 566] Wee u, zoo uw arme Vader, Dus verlaten van zijn Kind, Dat hij, eer het hem verzaakte, Schier afgodisch heeft bemind; Wee u, zoo die droeve Vader, Dus gegriefd, gehoond, gesard, Zwichtende onder 't zielelijden, Eens bezweek voor zijne smart! ... Wee dan, wee u! Helsche Geesten Folterden u dag en nacht, Krijschend: ‘Gij, gij hebt uw' Vader’ (- God, een Vader! -) ‘omgebragt!’... Maar de teerling is geworpen; Keeren staat niet in uw keus. Zelv' hebt ge u de boei geklonken: Lijden zij voortaan uw leus! Lijden, ja! Want ach, Verblinde, Hartstogt slechts gaaft gij gehoor, Sloot uw hart voor Vaderbeden, En voor wijzen raad uw oor. Boet door lijden dan, Verdwaasde! Werp u voor uw' Vader neêr, En - nog kunt gij 't! - schenk dien Vader Zijn Verloren Dochter weêr! Dood niet de oorzaak van uw leven! Spaar u 't vreeslijkst naberouw! Huldig d' oudsten uwer pligten! Dochter waart gij eer, dan Vrouw. Aug. 1841. IJ. Vorige Volgende