Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNog iets over Frederik de Houtman.Met een ander oogmerk onlangs weder het stuk van Mr. j.t. bodel nijenhuis, over het leven en de letterkundige verdiensten van frederick de houtman, in de N.W. der Maats. v. Letterk. D. III. St. II. bl. 301 env. opslaande, kwamen mij tevens op nieuw eenige aanteekeningen in handen, welke ik er vroeger opgemaakt had. Een paar er van wil ik bij dezen mededeelen. | |
[pagina 530]
| |
De ontdekking der zuidelijke starrenbeelden.Merula schrijft ze toe aan zekeren pieter dirkszoon van Embden, op de eerste reize van cornelis de houtman gestorven; adriaan metius en willem blaeu daarentegen aan frederik de houtman, gedurende zijne gevangenschap op Sumatra. Allen zijn kundige tijdgenooten, en hunne stellige maar strijdige opgaven schijnen dus onvereenigbaar. De Heer g. moll (vroegere Zeetogten enz. bl. 56) beslist dan ook ten dezen alleen niet, maar vraagt zelfs ten slotte: ‘Is frederik houtman willigt dezelfde, die door merula pieter dirkz genoemd wordt?’ - De Heer bodel meent, bl. 317, het pleit ten voordeele van houtman voldongen te hebben, en komt, bl. 321, tot het besluit, hetgeen ook wel het ware zal zijn, dat pieter dirkz. de eerste waarnemer is geweest, maar houtman er meerdere heeft bijgevoegd, en dat de opmerkingen van beiden hand aan hand zijn gegaan. ‘Onze houtman (zegt hij) kan zoo wel als p. dirkz. in de wiskunst den Amsterdammer p. plancius tot leermeester gehad hebben. Welk echter het juiste verband zij, waarin beide sterrekundigen, de Oostfries en de Hollander, tot elkander stonden, is mij nog niet geheel duidelijk.’ Het volgende moge dit ophelderen. Pieter dirkszoon keizer (volgens merula een leerling van plancius) deed de eerste reize van cornelis de houtman als opperstuurman mede. Hij overleed op den 11 Sept. 1596 voor Bantam, weinige dagen na het gevecht aldaar. Hij wordt bij die gelegenheid genoemd ‘een zeer ervaren zeeman, aan wien de Maatschappij van Verrelanden en de schepen, die zich thans te Bantam bevonden, zeer veel verloren.’ (Ned. Reizen, D. I. bl. 221.) Frederik de houtman, die zijnen broeder ook op die eerste reize vergezelde, was daarentegen toen nog een jongeling, bodel gist, bl. 314, van ruim 20 jaren, en een leerling van adriaan metius. Metius zelf verklaart dit in zijne Fondamentale ende grondelycke onder- | |
[pagina 531]
| |
wysinghe van de Sterrekonst enz. Amst. 1621, bl. 4, 5, waar hij zegt: ‘Daer zijn by de Zuyderpool noch veel sterren die haer boven onsen Horizon niet vertoonen: van welcke de principaelste zijn by den kloeckmoedighen Gouverneur frederick houtman (een tijts gheweest in de Astronomie mijn discipel) in Oost-Indien op het Eylandt van Sumatra wel neerstelijck gheobserveert, ende in goede ordre in dese naervolghende constellatien ende beeltenissen beschreven. De voghel Phoenix heeft 13 sterren. De Duyve met een olijftak heeft 11. De Vlieghe heeft 4. De vlieghende Visch heeft 5. Den Camelion heeft 9. Den zuyder Triangel heeft 4. De Paradijsvogel heeft 9. Den steert van Scorpio heeft 9. Den Pauw heeft 19. Den Indiaen heeft 11. Den Reygher 12. Den Indiaenschen Exter heeft 6 sterren.’ Is het nu niet zeer natuurlijk, dat frederik de houtman, na den dood van pieter dirkzoon keizer, zich diens waarnemingen zal hebben ten nutte gemaakt, en met de zijne vermeerderd, doch zonder hem te noemen, hebben uitgegeven in 1603.? Is het niet zeer natuurlijk, dat de gestorvene al meer en meer vergeten werd, terwijl de ander in eere en aanzien opklom? - Het getuigenis van metius ten voordeele van zijnen beroemden leerling, ofschoon tot dus ver, door de lateren voorbijgezien, doch door willem blaeu herhaald en bevestigd, droeg, in verband met houtman's eigen werkje, er natuurlijk toe bij, om keizer te doen vergeten. Hij heeft nogtans in merula eenen handhaver zijner eer gevonden. Misschien zal, nu zijn naam beter bekend is, de een of ander ons nog iets meer hem betreffende berigten kunnen. | |
Verblijf op Sumatra.De tweede reize der houtmans is minder bekend in hare bijzonderheden. Er is daarvan geen bijzonder journaal uitgegeven, waarschijnlijk ten gevolge van het gebeurde op Sumatra. Zij geschiedde voor Zeeuwsche rekening met de schepen de Leeuw en de Leeuwin, te Ar- | |
[pagina 532]
| |
nemuiden getimmerd en uitgerust voor rekening van balt. de moucheron en zijne vrienden. Behalve de gebroeders de houtman waren op deze schepen als hun toegevoegd de beproefde Engelsche zeeman john davis en de Onderkoopman guyon le fort, een aanverwant van de moucheron.Ga naar voetnoot(*) Voorts thomas coomans, en hans of jan dekker van VlissingeGa naar voetnoot(†) en m.a. Zeeuwen. De schepen, in 1598 uitgevaren, kwamen in Junij 1599 voor Atsjin, waar, zoo als men weet, cornelis de houtman met meer anderen aan zijn eigen boord verraderlijk werd omgebragt, terwijl frederik en die met hem aan land waren werden gevangen genomen, en door de schepen, die vertrokken, achtergelaten. De Hoogleeraren moll en van kampen houden het ten onregte daarvoor, dat hij door van caerden verlost werd. De Heer bodel heeft het tegendeel aangetoond, doch besluit even zoo ten onregte met te zeggen, dat hij aldaar moest blijven vertoeven, ‘tot een ons onbekend geluk hem, in dit of | |
[pagina 533]
| |
het volgend jaar, de wederkeer naar Nederland verschafte.’ Houtman zelf zegt, dat zijne gevangenis 26 maanden duurde. Hij kan dus niet met van gaerden vertrokken zijn. Ook blijkt uit het verslag van diens reize, dat hij hem moest achterlaten, ‘maar heimelijk toezond 15 Venetiaansche ducaten, een N.T., een Psalmboek benevens nog andere dingen tot zijn gerijf,’ en dat met frederik houtman achterbleef zekere jan dirksz. van Dordrecht. Bij welke gelegenheid hij zijne vrijheid verkreeg, is niet moeijelijk te bepalen. Na de terugkomst van de Leeuw en de Leeuwin, alsmede van de Maan en de Langebark, welke aan de vereeniging van den Middelburgschen Burgemeester adr. hse ten haaf c.s. behoorden, werden in Zeeland door de beide associatiën de handen ineengeslagen en op nieuw vier schepen uitgerust, t.w. de Zeelandia, de Middelburg, de Langebark en de Zon, die onder laurens bicker, een Hollander, en gerard de roy, een Vlaming, den 28 Jan. 1601 in zee staken en zich allereerst naar Sumatra moesten begeven, om dáár de verbrokene betrekkingen te herstellen. Zij hadden tot dat einde, behalve de koopwaren, voor een half millioen in specie aan boord. Twee derzelve (de Zeelandia en de Langebark) lieten op den 23 Augustus voor Atsjin het anker vallen. Bicker volbragt er zijne zending hoogst gelukkig. Hij verkreeg niet alleen voor beide schepen eene volle lading peper, maar vertrok ook den 14 December met een gezantschap van den Sumatraschen Vorst aan Prins maurits aan boord; nam bij St. Helena de rijkgeladene Spaansche kraak St. Jacob, en kwam met dezen prijs zoo wel, als met zijne eigene schepen, den 20 Junij 1602, in Zeeland terug, waar de oudste der gezanten, abdul zamat, den 9 Augustus overleed. - Kan het dus wel twijfelachtig zijn, of de houtman heeft bij de komst van bicker zijne vrijheid herkregen? Die komst voor Atsjin komt vrij juist overeen met de 26 maanden, welke frederik als den duur zijner gevangenschap opgeeft; en die terugkomst | |
[pagina 534]
| |
stemt volkomen overeen met het jaartal der uitgave van zijn Spraeck en Woordenboeck, of 1603. Weinige maanden na bicker (5 Mei 1601) stevende een ander Zeeuwsch eskader van drie schepen weg onder joris van spilbergen en guyon le fort, reeds boven vermeld. De Ram, het Schaap en het Lam moesten ook Atsjin aandoen. Zij kwamen dáár den 16 Sept. 1602, en vroegen thans vergoeding voor de schade, aan de lading der Leeuw en der Leeuwin in 1599 toegebragt; iets, waartoe natuurlijk le fort de meest bevoegde was. Van de gevangenen werd niet meer gesproken. Deze waren dus toen reeds allen ontslagen. Overigens werden ook zij even heusch ontvangen als bicker en le roy ten vorigen jare. Deze schepen keerden nogtans eerst in Mei 1604 terug, en derhalve nadat de houtman reeds weder voor de derde maal naar de O.I. vertrokken was, in December 1603, met de vloot van steven van der hagen, met welke, op het schip Delft, ook het gezantschap van Atsjin werd terug gevoerd, waar het in November 1604 aanlandde.
Wat den man van Madagaskar betreft, en wel uit de Baai van Anton Gil, uit wiens mond houtman zijne Madagaskarsche zamenspraken had verzameld, het komt mij voor, dat deze almede in verband stond met genoemde reizen. De man had, toen houtman schreef, (waarschijnlijk in 1602) wel reeds vier jaren met onze natie gevaren. Dit komt overeen met de uitreize der Leeuw en Leeuwin, de eerste Zeeuwsche schepen naar de O.I. Voegt men er bij, dat de later uit dat gewest uitgevarene veelal die Baai inliepen, dan is het mogelijk, dat de houtmans reeds op den tweeden togt hen met dezelve bekend hadden gemaakt, en dat de man alstoen aan boord was gekomen. Het kan evenwel ook zijn, dat de Langebark, die een weinig later, doch desgelijks nog in 1598, voor de eerste maal was uitgevaren, en nu de tweede reize onder bicker voorspoedig volbragt, reeds op haren eersten togt dezelfde Baai had aangedaan, alstoen den man | |
[pagina 535]
| |
had opgenomen, en dat hij sedert op dien bodem was gebleven. In dat geval zouden wij hieruit kunnen opmaken, dat frederik houtman met dat schip is teruggekeerd. Wat betreft de getuigenis van valentijn, (bl. 311 in eene noot onderteekend lauts aangehaald) dat wij hem, houtman, eerst en meest verpligt en schuldig zijn voor de ontdekking van Nieuw-Holland; ook deze meen ik eenigzins anders te moeten verklaren, dan dáár geschied is. Tot de vloot van van der hagen, door wien houtman tot Gouverneur van Amboina werd aangesteld in Febr. 1605, behoorde ook het jagt het Duifken van 30 lasten, schipper willem janszoon, hetwelk dáár voor de dienst gestationeerd bleef. Nog in datzelfde jaar uitgezonden om Nieuw Guinea op te nemen, zag men van hetzelve in 1606 de noordelijkste punt van Nieuw-Holland, of het groote Zuidland, op 160o O.L. van Teneriffe en 11o Z.B. en voer die kust verder langs. - Het Duifken werd vervangen door het jagt de Eendragt, behoorende tot de in April uitgezeilde vloot van p. van caerden, waarmede dirk hartog in 1609 de Westkust van Nieuw Holland aandeed; terwijl hij aan de geheele streek den naam gaf van zijn vaartuig, aan een voorliggend eiland zijnen eigenen mededeelde, en houtman's naam toekende aan eene gevaarlijke zandbank, de Houtmans-Abrolhos, sedert het verongelukken van het schip Zeewijk in 1726 ook wel Zeewijksdroogte geheeten. Anderen stellen de laatste ontdekkingen in 1616. De gronden hiervoor ken ik niet. j. ab utrecht dresselhuis. |
|