Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijMadame Mara.Er bestaat eene opmerkelijke omstandigheid, die noodwendig de aandacht van elken beminnaar der kunsten moet treffen, en van welke men tot nog toe de ware reden niet doorgrond heeft; te weten, dat heden ten dage de theatrale loopbaan der groote kunstoefenaars veel minder langdurig is, dan zij het eertijds was. Madame pasta keert in den bloei harer jaren tot het afgezonderde leven terug; Madame malibran sterft, neêrgedrukt onder den last harer lauweren; het publiek te Londen en te Parijs schijnt Mejuffer grisi reeds moede te worden; rubini is voornemens het tooneel te verlaten; terwijl daarentegen de billington, de marchesi, david, de vader, en zelfs Madame catalani, hunne kunstgaaf eene kwarteeuw behouden hebben, en terwijl braham, en bovenal Madame mara, wier kunstleven waarlijk bijna een wonderverschijnsel geweest is, hunnen roem nog veel langer hebben mogen genieten. Is het de aard der hedendaagsche muzijk, waaraan men dit verschil moet wijten? Is het misschien de steeds toenemende wuftheid des publieks, hetwelk behagen schijnt te scheppen, de tooneelmonarchen even gemakkelijk van den troon te bonzen, als die, door welke het bestuurd wordt? Of zou het ook wel de overmatige hoogte der bezoldigingen wezen, welke men tegenwoordig aan groote kunstenaars toekent, en die, hen te | |
[pagina 471]
| |
vroeg naar het dolce far niente doende haken, hun het verlangen ontneemt van gedurig nieuwe pogingen te doen om te behagen? Wij zouden bijna overhellen om te gelooven, dat alle drie deze oorzaken zich vereenigen, om het door ons opgemerkte uitwerksel te weeg te brengen; eene opmerking, ons ingeboezemd door de herinnering van Madame mara's levensloop, van welke wij voornemens zijn, onzen lezeren hier een beknopt overzigt te geven. Gertrude elisabeth schmal werd in 1749 te Kassel geboren. Zij was de eenige dochter van johann schmal, toonkunstenaar en hersteller van muzijkinstrumenten. Reeds van hare vroegste jeugd af aan toonde zij zulk een vurig verlangen om de viool te leeren bespelen, dat haar vader bewilligde, haar eenige lessen op dat instrument te geven, en inderdaad maakte zij daarop weldra buitengewone vorderingen. Daarenboven was zij met eene stem begaafd, welker streelende zoetheid en groote omvang opmerkelijk waren. Tien jaren oud zijnde, verzelde zij haren vader, eerst naar Frankfort, vervolgens zelfs naar Londen, waar zij in de taverns speelde en zong, met dankbaarheid ontvangende, wat de toehoorders haar wel wilden geven. Nogtans bleef haar roem niet lang binnen dien nederigen en engen kring beperkt. Zij werd in eenige voorname gezelschappen voorgesteld, en inzonderheid hare stem werd het voorwerp der algemeene bewondering. Men deed den ouden schmal begrijpen, dat zijne dochter de viool moest laten varen, welker beoefening hinderlijk voor de ontwikkeling van haar zangtalent kon zijn, en die daarenboven geen bevallig instrument was in de handen eener vrouw. In haar geboorteland teruggekomen, nam zij er eenige zanglessen van eenen ouden Italiaanschen maëstro, paradisi geheeten. Daar schmal wenschte, aan zijne dochter een meer vast bestaan te verschaffen, deed hij pogingen, om haar eene plaats onder de muzijk des Konings van Pruissen te verschaffen, en frederik gelastte zijnen eersten zanger morelli, hem een rapport in te leveren over de soort van talent, hetwelk de jonge schmalin bezat; want dus noem- | |
[pagina 472]
| |
de men haar, volgens het toenmalig gebruik der Duitschers, om aan de geslachtsnamen van vrouwen eenen vrouwelijken uitgang te geven. Morelli antwoordde den Koning, dat zij zong als eene Duitsche; en dit alleen was genoeg, om frederik tegen haar voorin te nemen; ook werd haar aanzoek van de hand gewezen. Alstoen begaf zij zich naar Leipzig, waar zij zich met zoo veel bijval op een Concert liet hooren, dat zij eene verbindtenis aan het kleine Duitsche tooneel verwierf. Te gelijker tijd legde zij zich toe op de studie van het klavierspel, en maakte daarin zulke snelle vorderingen, dat zij eerlang in staat was, publieke concerten te geven. Van Leipzig ging Mejuffer schmal naar Dresden, waar haar kunstroem bleef aangroeijen, en alstoen besloot haar vader, andermaal eene poging bij den Koning van Pruissen te doen; maar op alle aanzoeken, welke men hem deed, gaf frederik steeds niets anders tot antwoord, dan: ‘Eene Duitsche zangeres!.... ruim zoo gaarne zou ik mijn paard hooren hinniken.’ Eindelijk echter kreeg nieuwsgierigheid bij den Koning de overhand, en hij deed haar bij zich in de zoogenaamde kleine vertrekken ontbieden. Toen zij binnenkwam, zat frederik voor het klavier, nam haar, met zijnen scherpen blik, zwijgende, een tijdlang op, gelastte haar vervolgens te naderen, en zeide min of meer barsch: ‘Gij komt om iets voor mij te zingen?’ - ‘Wanneer zulks uwe Majesteit behaagt,’ antwoordde Mejuffer schmal; en, zich aan het klavier plaatsende, zong zij eene aria, zonder zich evenwel bijzonder veel moeite te geven, want het paardengehinnik lag haar nog altijd op het hart. Toen zij geëindigd had, vroeg de Koning haar, of zij in staat was op het eerste gezigt van het blad weg te zingen. Toen zij dit met ja beantwoordde, trok hij een geschreven zangstuk van zeer groote moeijelijkheid uit den zak, en met een voorkomen van ongeloovigheid legde hij het haar voor. De jonge zangeres, er nu hare kunsteer in betrokken ziende, nam het manuscript, en voerde het stuk met zulk eene volkomenheid uit, dat de door haren zang bekoorde frederik geene andere proeve verlangde, maar haar op staan- | |
[pagina 473]
| |
den voet, met den rang van prima donna, aan de groote Opera verbond. Te Berlijn in eene zoo luisterrijke betrekking gevestigd, en op het toppunt van haren roem, zag Mejuffer schmal zich weldra door eenen zwerm van aanbidders omringd, die naar hare hand dongen. Zij gaf de voorkeur aan jan baptista mara, een' kunstoefenaar van geene geringe bekwaamheid op de violoncel, maar van een' ruwen aard en een niet zeer geregeld gedrag. De Koning, die hem kende, deed de jonge zangeres waarschuwen voor de dwaasheid, welke zij op het punt stond om te begaan; maar haar besluit was genomen. Zij huwde mara, en weldra had zij er berouw van. De wonderlijke luimen van haren man en de ondeugd van dronkenschap, waaraan hij zich gedurig overgaf, maakten haar uiterst ongelukkig. Nogtans verdroeg zij hem verscheidene jaren lang. Straks zullen wij zien, bij welke gelegenheid deze echtelingen zich gescheiden hebben. Middelerwijl willen wij opmerken, hoe de lompheid van mara's manieren zoo algemeen bekend was, dat zij hem niet zelden zeer scherpe antwoorden op den hals haalde. Op zekeren avond zong zijne vrouw in het geestelijk Concert te Parijs. Een liefhebber, zeer gevoelig voor het bekoorlijke der muzijk, maar naar het schijnt niet zeer ervaren in de Italiaansche taal, riep uit al zijne magt: ‘Bravo! bravo!’ De Heer mara, die naast hem zat, maar niet dacht dat hij hem kende, veroorloofde zich, hem, op eenen toon, welken hij nog al beleefd poogde te maken, toe te voegen: ‘Mijnheer zal gelieven op te merken, dat men in Italië bravo aan de mans en brava aan de vrouwen toeroept.’ - ‘Ik begrijp u, Mijnheer,’ hernam de liefhebber; ‘en het is ongetwijfeld om dezelfde reden, dat Mevrouw uwe echtgenoote Madame mara is en UEd. Mijnheer maro’ (maraud.)Ga naar voetnoot(*) Madame mara bleef drie jaren lang te Berlijn. Na | |
[pagina 474]
| |
verloop van dien tijd, daar eenige reizende Engelschen haar verhaald hadden, hoe gemakkelijk vreemde kunstenaars in Engeland hunne fortuin maakten, kreeg zij eenen sterken lust, om Grootbrittanje te bezoeken. Maar, hoe zou zij uit Pruissen geraken? Zij wist, dat het vruchteloos zijn zou, daartoe verlof van den Koning te vragen, want dat hij het nimmer verleenen zou. Zij veinsde derhalve, de buitenlucht te moeten genieten, om van de gevolgen eener ziekte te bekomen, die niets minder dan geveinsd geweest was; en, toen zij hiertoe een verlof bekomen had, maakte zij daarvan gebruik, om naar Weenen te gaan. Hare vlugt vernomen hebbende, zond frederik in aller ijl eenen koerier aan zijnen Ambassadeur, met last om de uitlevering der zangeres van den Keizer te vragen; maar joseph, die zelf een groot bewonderaar van hare begaafdheden was, waarschuwde haar, zoo snel mogelijk Weenen te verlaten, opdat hij den Koning mogt kunnen antwoorden, dat deszelfs aanzoek te laat kwam. Werkelijk hielden mara en zijne vrouw zich eenigen tijd verborgen, en, toen frederik's toorn bekoeld was, keerden zij naar Weenen terug, waar zij twee jaren vertoefden, alzoo de voorslagen, die hun uit Londen gedaan waren, zonder gevolg bleven. Van Oostenrijk begaf Madame mara zich naar Frankrijk, alwaar zij zich herhaalde malen in het geestelijk Concert liet hooren, maar waar zij eene geduchte mededingster vond in Madame todi. Men verhaalt bij die gelegenheid, dat, een liefhebber aan een ander gevraagd hebbende, welke der beide zangeressen hij boven de andere verkoos, deze ten antwoord gaf: ‘Ah, c'est bientôt dit.’ (bien todi.) Het was den 29sten Maart 1784, dat Madame mara voor het eerst te Londen in het Pantheon zong. Zij debuteerde met eene groote aria van pugnani, en zong in het tweede gedeelte van het Concert eene aria van naumann. De bijval, dien zij won, was kolossaal. Van dat oogenblik af werd Engeland, vele jaren lang, haar gewoon verblijf. Maar zoo, van den eenen kant, haar verwonderlijk talent er haar talrijke eerekroonen en nog tal- | |
[pagina 475]
| |
rijker guinjes verwierf, had zij er menigen smaad te verduren, welken deels haar weinige eerbied voor het publiek haar berokkende, deels de niet zeer handelbare luim van datzelfde publiek. Het eerste krakeel had plaats bij het gedachtenisfeest van händel in de abdij van Westminster. Nimmer nog had Madame mara bewonderenswaardiger talent aan den dag gelegd, dan in het lied: ‘Want ik weet, mijn Heiland leeft,’ en in dat: ‘Looft den Heer!’ Niettegenstaande den verbazenden omvang van het kerkgewelf, trilde hare stem door hetzelve met zulk eene kracht en zoetheid tevens, dat zij haren toehoorders onwillekeurige tranen uit de oogen perste. Doch, gelijk wij gezegd hebben, deze dag was haar, in een ander opzigt, noodlottig. Daar zij onvoorzigtig genoeg geweest was van, terwijl de koren zongen, te gaan zitten, niettegenstaande al de toehoorders en zelfs Hunne Majesteiten stonden, werd deze onvoegzaamheid haar in de dagbladen van dien tijd scherp verweten. Vervolgens beging zij andermaal een' dergelijken misslag bij de muzikale plegtigheid te Oxford, daar zij na het zingen van haar solo ging zitten. De Vicekanselier haar hebbende doen aanzeggen van op te staan, stond zij op, maar om heen te gaan. Alstoen deed de Vicekanselier haar verwittigen, dat zij niet behoefde terug te komen, en verbood haar tevens voortaan te Oxford te zingen. Madame mara verontschuldigde zich in de dagbladen met te zeggen, dat, sedert eene pleuris, welke zij in Duitschland gehad had, haar eene gedurige pijn in de zijde was overgebleven, welke haar niet veroorloofde lang te blijven staan. Ongelukkiglijk bezigde zij in haren brief uitdrukkingen, die voor den Vicekanselier zeer honend waren; zoodat hare regtvaardiging haar meer schaadde dan baatte. Na dien tijd was haar verblijf in Engeland niet dan eene voortdurende reeks van aanvallen, tegenbeschuldigingen en kleine twisten tusschen haar en de dagbladen. De bijzonderheden van dit gekrakeel zouden tegenwoordig van gering belang zijn; maar, om de aardigheid, zullen wij een enkel der tegen haar in het licht gegevene artikels overschrijven; het is uit the World van | |
[pagina 476]
| |
Maart 1792. Dit uittreksel kan tevens een denkbeeld geven van den stijl der Engelsche dagbladen in dien tijd.
‘Aan Madame mara.
Zeg mij, Madame, of gij in 1784, bij hel gedachtenisfeest van händel, niet den eerbied, dien gij aan de koninklijke familie verschuldigd waart, op de lompste wijs geschonden hebt, door gedurende de koren te gaan zitten, en heen te gaan, toen gij gezongen hadt? Hebt gij te Oxford met even zoo geheel de Universiteit beleedigd? en hebt gij daarover geen verwijt ontvangen, met het bevel om niet weder op te treden? Hebt gij, bij het Concert van salomon, het publiek niet langen tijd op u laten wachten? Werdt gij daarna bij uwe verschijning niet uitgefloten; en werd niet uw man, om zijn onbeschoft gedrag te dezer gelegenheid, van de trappen geworpen? Zijt gij niet, in den loop van het jongste tooneelsaizoen, herhaalde malen in de groote Opera uitgefloten, omdat gij geweigerd hadt, aan de redelijke verlangens des publieks te voldoen, van welks goedheid gij leeft? Zijt gij niet uitgefloten geworden om uw onvoegzaam gedrag gedurende de plegtigheden van de vasten, en was niet bovenal laatstleden Woensdag dat gedrag hoogst ergerlijk? Hebt gij de bestraffende afkeuring der aanwezigen niet gebraveerd, tot dat een boodschappende chinasappel u de treffende bewijzen hunner gramschap kwam overbrengen, en u dwong, te midden van het gefluit, het gejouw en de verwenschingen van een iegelijk, te vertrekken? Doet gij niet bij handenvol vrijbiljetten uitdeelen, om u te ondersteunen tegen het publiek, dat betaalt, en het regt heeft, uwe onbeschoftheid en oneerbiedigheid te straffen? Zijn dit geene voldoende antwoorden op de nietige redenen, welke gij geeft, waarom het u zou vrijstaan, naar welgevallen, een Engelsch auditorium te honen? Zulks is ten minste het gevoelen der genen, die van gedachte | |
[pagina 477]
| |
zijn, dat ieder bij zijn gedrag de regelen in acht moet nemen van de betamelijkheid en van het
Gezond Verstand.’
Madame mara, ontdekt hebbende, wie de schrijver van dit artikel was, tastte hem voor de regtbanken wegens laster aan. Zij verkreeg eene uitspraak te haren voordeele, maar slechts een' schelling aan vergoedingsgeld. Diezelfde schrijver werd ook door den Directeur der Concerten van Coventgarden in regten aangegrepen, die beweerde, dat het tegen Madame mara in het licht gegeven honende artikel hem aanmerkelijke schade toebragt, alzoo die zangeres, uit vrees voor beleedigingen, weigerde op zijn benefiet te zingen. Hem werd echter zijn eisch ontzegd. Wij komen nu tot het oogenblik, waarop het ongelijk in Madame mara's huiselijke oneenigheden niet meer uitsluitend aan den kant van den man was. In het jaar 1794 verliet Madame mara, destijds 45 jaren oud, de echtelijke woning, om den jongen florio, eenen fluitspeler, naar Bath te volgen. Geweldig was in den beginne de toorn van den Heer mara; maar het schijnt, dat liefde daaraan minder deel had dan geldbelang; ongetwijfeld vreesde hij, dat zijne vrouw hem niet meer zou willen laten deelen in de winsten, welke haar talent haar verschafte. Toen immers Madame mara zich verbonden had, een onderling vastgesteld gedeelte der bezoldiging, welke zij trok, aan hem uit te keeren, liet hij haar volle vrijheid, om haren smaak voor den schoonen fluitspeler te volgen. Maar het huiskrakeel werd weldra ernstiger, en niet lang duurde het, of de zaken liepen uit op eene volslagene scheiding tusschen mara en zijne vrouw. Zij bleef met haren beminden florio in Engeland. De man stak over naar Holland, waar hij, van de eene plaats naar de andere zwervende, en zich gedurig meer en meer aan zijne drift voor wijn en sterke dranken overgevende, eindelijk in eenen staat van volstrekte verstandeloosheid verviel. Om te leven, was hij er op het laatst toe gebragt, in kroegen en speelhuizen de viool te moeten strijken; en | |
[pagina 478]
| |
eindelijk, in 1808, stierf hij aan de hoofdbron van den jenever, te Schiedam. In 1802 ging Madame mara naar Prijs, waar zij in tegenwoordigheid van den eersten Consul zong en ook twee Concerten gaf. Van daar begaf zij zich naar Berlijn, waar het verlangen om haar te hooren zoo sterk was, dat de parterrelootjes tot voor drie Friedrichsd'or verkocht werden; zij was destijds vierenvijftig jaren oud. Op uitnoodiging van Keizer alexander ging zij over naar Rusland, en bleef te Petersburg tot in 1807. Het volgende jaar begaf zij zich naar Moskou. Hier werd florio, bij vergissing, in de plaats van eenen ander, die denzelfden geslachts- maar eenen anderen voornaam droeg, gevat. De Keizer echter, zoodra men de dwaling ontdekt had, haastte zich, al de kosten te vergoeden, welke die onaangename zaak hem veroorzaakt had, en deed daarenboven, bij wijs van schadeloosstelling, eene aanzienlijke som aan hem uitbetalen. Gedurende de elf jaren, welke Madame mara en florio met elkander te Moskou woonden, vielen er tusschen hen menigvuldige krakeelen voor, te weeg gebragt door de ongetrouwheden van den muzikant ten opzigte zijner weldoenster. Florio stierf in 1819, in eenen staat van krankzinnigheid. Tegen het einde van datzelfde jaar kwam Madame mara, na eene afwezigheid van achttien jaren, in Engeland terug. Zij gaf er een Concert in de zaal van de groote Opera, en zong er verscheidene stukken, onder anderen een, de aria: ‘What, though I trace,’ met eene kracht en gemakkelijkheid, allerverbazendst in eene vrouw van meer dan zeventig jaren. Vervolgens verliet zij Engeland weder en keerde naar Rusland. In 1824 zette zij zich te Reval neder, waar zij door een rijtuig, dat haar onderstboven reed, bijna verpletterd zou geworden zijn. Den dag, toen zij haar tweeëntachtigste jaar ten einde bragt, kwam een talrijk gezelschap der aanzienlijksten van Reval bijeen, om haren geboortedag te vieren. Bij deze zamenkomst werd eene Cantate van goethe uitgevoerd, welke hummel voor vier stemmen had gezet, | |
[pagina 479]
| |
en waarin Duitschlands beroemde Dichter de schitterende toejuiching herinnerde, welke de groote zangeres veertig jaren geleden verworven had, toen hij haar in het Oratorio van Santa Elena al Calvario voor de eerste maal had mogen hooren. Zij overleed te Reval, op den 20sten Ja nuarij 1832, in den ouderdom van drieëntachtig jaren. Madame mara was klein van gestalte; zonder fraai te zijn, waren hare trekken bevallig, en hadden vooral eene uitdrukking van vrolijke luim, die onweêrstaanbaar was; haar glimlach was bekoorlijk. Zij had ver vooruitstekende en onregelmatig geplaatste tanden. Hare houding was edel, en in hare oogen schitterde het vuur van genie en gevoel. Hare stem was vol, helder klinkend, van eene volmaakte zuiverheid en juistheid. Om derzelver buigzaamheid te vermeerderen, was zij gewoon, onder het zingen, in hare eenzaamheid, de moeijelijkste ligchaamsoefeningen te nemen, hetzij met dansen, hetzij met opzettelijk de geweldigste gebaren te maken. Zij was eene zeer goede toonkunstenares en componeerde zeer bevallig. Aan hare eerste studiën op de viool schreef zij de gemakkelijkheid toe, waarmede zij alles op het eerste gezigt kon zingen. Hare gesprekken waren aangenaam en geestig, en gedurende de laatste jaren van haar leven werd haar omgang door lieden van alle rangen gezocht. Zij woonde de zittingen der zangakademie te Reval regelmatig bij, en gaf aan de kunstoefenaars menigmaal goeden raad, dien zij volijverig volgden. Ongelukkig was zij in de noodzakelijkheid, tot haren dood toe, van anderen onderstand te ontvangen; want bij den brand van Moskou had zij haar geheele vermogen verloren. |
|