Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 465]
| |
Mengelwerk.Gissing naar den ouderdom van het boek Job.Ofschoon eenige geleerden het boek job onder de jongere voortbrengselen van den alouden letterkundigen akker rangschikken, en hun gevoelen vooral daardoor trachten te staven, dat mozes het niet schijnt gekend te hebben, en david en salomo de eersten zijn der gewijde schrijvers, bij wie men sporen van bekendheid met dit boek aantreft; de meesten nogtans, en onder anderen ook de Hoogleeraar van der palm,Ga naar voetnoot(*) komen met elkander overeen, dat dit boek het oudste dichtstuk der wereld is, en op het tooneel der aartsvaderlijke eeuw te huis behoort. Bij de innerlijke, uit de taal en zeden ontleende, bewijzen voor dit laatste gevoelen waagde ik eene gissing te voegen, waartoe ik bij het lezen van twee Chaldeeuwsche opschriften in de stad Palermo, op bevel van willem II in het Latijn vertaald, aanleiding kreeg. Het eerste luidt aldus: ‘Toen izaäk, de zoon van abraham, in de vallei van DamasGa naar voetnoot(†) heerschappij voerde, en ezau, de zoon van izaäk, in Iduméa regeerde, landden verscheidene Hebreeuwen en een groot aantal inwoners van Damas en Phenicië op dit driehoekig eiland, en kozen hunne verblijfplaats in deze schoone streek, aan welke zij den naam gaven van Panormus.’Ga naar voetnoot(§) - Het tweede opschrift, op de poort der stad, luidt volgender wijze: ‘Er is geen andere God dan God alleen; geen andere | |
[pagina 466]
| |
mogendheid dan deze zelfde God; geen andere heerscher (gebieder) dan de God, dien wij aanbidden. De bevelhebber van dezen toren is sépho, zoon van eliphaz, den zoon van ezau, broeder van jacob, den zoon van izaäk, den zoon van abraham. De naam van dezen toren is Baych, en die van den naburigen toren is Pharat.’ Wij laten het gevoelen omtrent den tijd der stichting van Palermo en den ouderdom der opschriften daar. De schrijver der Reis naar SiciliëGa naar voetnoot(*) stelt, dat deze stad gesticht is door eene Grieksche kolonie, derwaarts gelokt door de schoone verhalen van archias van Corinthe, in het derde jaar der vijfde Olympiade, of in 758 vóór onze jaartelling; terwijl er zijn, die meenen, dat de opschriften hun aanzijn zouden te danken hebben aan den hoogmoed der Saracenen, die in de negende eeuw Sicilië innamen.Ga naar voetnoot(†) Zeker gaat het, dat Palermo of Panormus onder de oudste steden behoort,Ga naar voetnoot(§) en de inhoud althans der opschriften geschiedkundig niet onecht kan zijn. In het tweede der opschriften komt de naam voor van eliphaz, den zoon van ezau, en negen malen vindt men dezen naam in het boek Genesis en der ChronikenGa naar voetnoot(※) aan den zoon van ezau gegeven. Bekend is het ook, dat ezau verscheidene zonen had, waarvan de oudste eliphaz heette, gewonnen bij zijne vrouw ada; dat de oudste dier zonen, dat is eliphaz, mede verscheidene zonen had, waaronder teman en zéphi of zepho voorkomen, en dat zij vorsten waren in het land Edom of Iduméa, in het gebergte van Seïr. In het boek job komt viermaal de naam voor van eliphaz den Temaniter, en wordt daardoor steeds dezelfde persoon aangeduid, gelijk in het boek Genesis en der Chroniken altoos van slechts éénen eliphaz, | |
[pagina 467]
| |
namelijk den oudsten zoon van ezau, gesproken wordt. Er zijn derhalve, naar het bij den eersten opslag schijnt, twee personen in het gansche O.T. onder den naam van eliphaz bekend. Nemen wij nu aan, hetgeen niemand zal willen afraden, dat eliphaz's oudste zoon, t.w. teman, aan één' zijner zonen den naam van zijn' vader, of eliphaz, gegeven heeft, dan wordt het niet onwaarschijnlijk, dat deze jonge eliphaz het epitheton of den bijnaam moest krijgen van den Temaniter, of den zoon van teman, (of wel tot het gezin van teman behoorende) om hem van zijnen grootvader eliphaz, den vader van teman, te onderscheiden.Ga naar voetnoot(*) Ik vertaal hier met opzet zoon van teman, en geloof niet, dat men die vertaling zal verwerpen. Het is toch onbillijk, dat men Temaniter, Suhiter, Jebusiter enz. altoos zou willen vertalen: afstammeling, of tot den stam van teman, suha, jebus enz. behoorende. Wanneer de nakomelingschap van iemand reeds een stam geworden was, zou het moeijelijk geweest zijn, den leden van den stam dan eerst den naam hunner afkomst te geven. Men deed dit dus noodwendig dan al, wanneer de nakomelingschap nog maar een gezin of familie uitmaakte. En als men ons dit wil toegeven, dan zou ik het bijkans voor uitgemaakt durven houden, dat de oudheid van het boek job tot de tijden van jacob en ezau opklimt. Bij deze gissing waag ik nog eene tweede, welke aan de eerste niet weinig waarde schijnt bij te zetten. De naam van job komt nergens anders in den Bijbel voor. Hieruit zou ik opmaken, dat dezelve bij de Israëliten niet bekend was, maar eene verkorting is van den naam jobab; en deze jobab is weder een afstammeling van ezau en een | |
[pagina 468]
| |
der Koningen van Edom!Ga naar voetnoot(*) De opsteller van het boek job heeft misschien jobab in job veranderd, of omdat hij eene toenmalig gebruikelijke verkorting van dien naam volgde, of omdat hij den naam van den hoofdpersoon zijner geschiedenis wilde bedekt houden, zonder dien nogtans geheel te verzwijgen. En op deze wijze zou de naam job, zoowel als eliphaz, voor het aartsvaderlijk tijdperk dezer geschiedenis pleiten. Wat den derden hoofdpersoon der geschiedenis aangaat, namelijk bildad den Suhiter. Wij weten, dat een van abraham's zonen uit ketura suah genaamdGa naar voetnoot(†) en woonachtig was in Woest-Arabië. Deze suah was mede vader van een' grooten stam, die naar zijnen naam genoemd werd; en als men nu de bijvoeging van den Suhiter eenvoudig vertaalt: den zoon of kleinzoon van suah, en de gedachte varen laat, dat men juist een' nakomeling in een' reeds verren graad van verwantschap op het oog moet houden, dan moet ook deze bildad in den aartsvaderlijken tijd zijne plaats vinden, ofschoon zijn naam (bildad) nergens elders dan in job voorkomt. - Voorts verschijnt nog zophar de Naämathiter. De naam zophar komt wederom nergens in het O.T. voor, dan alleen in het boek job. Misschien echter biedt dezelve ons daarom juist gelegenheid aan tot eene welligt geoorloofde gissing, dat namelijk de laatste letter van het woord, de Resch, door de haast of onnaauwkeurigheid der afschrijvers, in de plaats gesteld is van de Chet; eene onnaauwkeurigheid, welke ten aanzien van andere letters meermalen begaan, en door de groote overeenkomst van gedaante der beide letters Chet en Resch niet geheel onwaarschijnlijk is.Ga naar voetnoot(§) | |
[pagina 469]
| |
Het laatste been der letter Chet door een' der afschrijvers in de haast weggelaten, wordt dezelve al dadelijk een Daleth; en de gelijkenis van deze letter aan den Resch is zoo groot, dat zij ligt met elkander kunnen verwisseld worden. Wil men nu deze veronderstelling toegeven, dan wordt zophar zophah, en deze zophah was een der nakomelingen van aser.Ga naar voetnoot(*) Doch die naam staat te ver in de geslachtslijn van aser, dan dat wij er voor ons tegenwoordig oogmerk ons voordeel mede doen kunnen; behalve dat ook de Septuaginta, of de vertaling der zeventigen, van het O.T. overal soôphar heeft.Ga naar voetnoot(†) Intusschen is het juist geen vereischte, dat dezelve in de vroegste Mozaïsche geslachtsregisters voorkome, en niets belet ons te gelooven, dat zophar of zophah ten tijde der Aartsvaderen geleefd hebbe, en wel toen jacob met zijne zonen in Kanaän woonde. De naam van den Naämathiter, welke met die van Namiter niet verward moet worden, zal hoogstwaarschijnlijk aanduiden, dat hij van Naäma, eene stad in Juda, geboortig was.Ga naar voetnoot(§) - Naäma, de moeder van Koning rehabeam, bijgenaamd de Ammonitische, kan wel in geen aanmerking komen, dewijl ik mij niet herinner, ergens in den Bijbel een voorbeeld gevonden te hebben, dat eene vrouw haren naam aan eenen stam of nakomelingschap gegeven hebbe.Ga naar voetnoot(※) Eindelijk treffen wij nog den naam aan van elihu, den zoon van baracheël den Buxiter.Ga naar voetnoot(‡) Ook deze behoort tot de aartsvaderlijke tijden. Baracheël toch was de zoon of kleinzoon van buz; en deze was de zoon van nahor, den broeder van abraham.Ga naar voetnoot(**) Wij vinden van hem aange- | |
[pagina 470]
| |
teekend, dat hij was van het geslacht rams. Dezen naam houden eenigen voor eene verkorting van aram, den naam van eenen Syriër, naar wien een huisgezin of geslacht van Syriërs, waaruit elihu gesproten was, zou toegenaamd zijn. Anderen houden ram voor den vader van aminadab, (1 Chron. II:9, 10) die ook aram genoemd wordt (matth. I:4.) Anderen weder houden hem voor abram, (Gen. XI:27) die vervolgens abraham genoemd werd (Gen. XVII:5.)
Batavia, 26 Aug. 1840. Dr. s.a. buddingh. |
|