Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe geneeskunde op Java.Le roy ferdinand, envoyant des colonies aux Indes, pourveut sagement qu'on m'enast aulcuns echoliers de la juris prudence, jugeant avecques platon, que c'est une mauvaise provision de païs que jurisconsultes et médecins. De Oostindische bezittingen trekken tegenwoordig niet weinig de aandacht tot zich van het zoogenoemde moederland, en met regt; aan eene dochter, welke zoo veel voor de hulpbehoevende moederlijke huishouding overmaakt, mag wel eene meer dan gewone oplettendheid geschonken worden. Terwijl, zoo als dit van zelf spreekt, de stoffelijke belangen van de kolonie steeds op den voorgrond staan, schijnen evenwel de belangen der bezorgers niet altijd evenzeer behartigd. Men zoude dit althans vermoeden uit een en ander, hetwelk dezer dagen, ook over de geneeskundige dienst of uitoefening der Geneeskunde op Java, is te berde gebragt. Deze aanmerkingen hadden wel geene regtstreeksche betrekking tot het eigenlijk doel van de geneeskundige dienst, d.i. wat de uitoefening der Geneeskunde voor eene kolonie behoorde te wezen. Zij zagen meer op degenen, die zich als Geneeskundigen of als geneeskundige ambtenaren op Java bevinden. Vooral hadden zij ten doel de overweging, van waar deze herkomstig zijn; zij zagen op derzelver landaard. Het scheen er niet zoo zeer om te doen: wie zijn zij, aan welke op Java de gezondheid en het leven der Europeanen toebetrouwd wordt, als wel: van waar zijn zij? Het is echter in de Geneeskunde even als in andere vakken, dat persoon en beroep niet wel van elkander gescheiden kunnen worden. Kunde is voor elke betrekking een hoofdvereischte; maar tot de uitoefening der Geneeskunde wordt nog meer vereischt; het is niet onverschillig, wie haar uitoefent. | |
[pagina 437]
| |
Een artikel in het bijvoegsel tot het Handelsblad, No. 2919 d.d. 16 Maart 1841, sprak over dit onderwerp meer uit een gekrenkt zoogenoemd Nationaal gevoel, dan in het wezenlijk belang der kolonie in bekwame Geneeskundigen, van welke landaard zij dan ook mogten wezen. Men overwege slechts het navolgende: ‘Te wenschen is het, dat Nederlanders in deze gewesten niet meer met leede oogen moeten aanzien, dat vreemdelingen, van welke de kolonie nog maar al te veel voorzien is, zoo wel in militaire als civiele betrekkingen, hun de ambten of bedieningen voor den neus wegnemen; wat zal toch wel de kolonie vaster aan het moederland verbinden, dan dat de kinderen en kindskinderen van het tegenwoordig geslacht, die inwoners van Java blijven, zeggen kunnen: mijn vader of grootvader was een Hollander. Om hiervan het bewijs te hebben, sla men slechts het oog op de geneeskundige dienst en militaire administratie. Jaren lang was de chef van de geneeskundige dienst een vreemdeling; doch thans mogen wij het gelukGa naar voetnoot(*) genieten, een' Hollander aan het hoofd te hebben. Het ware ook te wenschen, dat het Gouvernement eenige jonge, aan eene Hollandsche Akademie gepromoveerde Doctoren op Java zocht te krijgen, ten einde bij de geneeskundige dienst geplaatst te worden.’ Het is prijzenswaardig, het volk voor te staan, waartoe men behoort; maar de Nationaliteit behoort ook hare grenzen te hebben; want in zekeren zin gaat de Humaniteit de Nationaliteit toch verre te boven, en eene Nationaliteit met vooringenomenheid, welke buiten deze geene andere verdiensten erkent, moet wel zeer bekrompen zijn. Wie toch zou meer regt op onderscheiding hebben; een Nederlandsch Geneeskundige, als met stoom, bij aanneming gevormd, te leveren binnen zes maanden, tegen een' vooraf bepaalden prijs; of een buitenlander met een welverdiend, niet gekocht Diploma, na welvolbragten studietijd? Zoude men met billijkheid vreemdelingen kunnen en mogen afwijzen, die met een wezenlijk wetenschappelijk doel hun vaderland verlaten, om zich geheel aan de belangen van het land te wijden, aan hetwelk zij met goede bedoelingen derzelver | |
[pagina 438]
| |
diensten aanbieden? Zijn er niet reeds meerdere van die vreemdelingen het slagtoffer geworden van hunnen te grooten ijver voor de beoefening der natuurkundige wetenschappen? Zoo lang de Nationalen voor dergelijke ondernemingen geenen lust toonen, daartoe te vadzig of te onkundig zijn, valle men niet op vreemden, die hun leven voor de uitbreiding der wetenschap veil hadden en ten offer bragten. Zoo lang de Nederlandsche artsen, onder het geklag en gemor over eene zoogenoemde overbevolking, het overbevolkte gild in Nederland niet willen verlaten, bestaat er geene reden van beklag over de steeds aanrukkende drommen Duitsche Geneeskundigen naar Java, hun Eldorado, om er hun geluk te beproeven, of, met tantalus, ook daar honger en dorst te lijden. Dat er veel aan te merken valt, hoe het met velen hunner gesteld is, doet niets af op het vraagstuk, of men wezenlijk van zijne grootouders af een Hollander moet wezen, om voor eenige betrekking op Java in aanmerking te kunnen komen. Men kan het dengenen niet ten kwade duiden, die in omstandigheden verkeeren, zoo als men dezen straks nader zal leeren kennen, dat zij elke gelegenheid aangrijpen, om zich te redden uit den draaikolk, waarin zij bedreigd worden weg te zinken. Welk Geneeskundige grijpt niet naar het lancet, wanneer hem niets anders overblijft, dan tusschen dit en het musket te kiezen? Het moet echter, aan den anderen kant, eenen onaangenamen indruk maken, de belangen van zoo velen aan dergelijke pogingen toevertrouwd te zien. Wat toch mag men, over het algemeen, verwachten van menschen, die gedreven of zelfs gedwongen werden hun vaderland te verlaten, omdat het hun geen verblijf of brood meer verschaft? Het zoude hun geen brood geweigerd hebben, hadden zij zich niet misschien den grond hunner geboorte onwaardig gemaakt. Bij de beoordeeling der genen, die in de Nederlandsche bezittingen van verre af eene vrijplaats, brood en betere vooruitzigten zoeken, kan men echter ligt partijdig worden, en onder verdenking kunnen geraken, uit partijdigheid, een te donker tafereel op te hangen. Om deze redenen willen wij niet verder voortgaan met te onderzoeken, wie degenen zijn, welke zich aanbieden, om voor de bewaring der gezondheid en de herstelling van ziekten vooral der Europeanen op Java en verder af zorg te dragen | |
[pagina 439]
| |
en werkzaam te zijn. Wij willen liever eenen Duitscher laten optreden, om hem over velen zijner landgenooten te hooren. Zijn over het algemeen zeer juist oordeel zal daarenboven buiten verdenking van partijdigheid blijven. Wij laten den Heer Dr. e. silbergGa naar voetnoot(*) dan nu verder spreken, en zullen slechts eene enkele aanmerking tusschen haakjes invoegen, wanneer de Schrijver, die bij ondervinding spreekt en zeer wèl gezien heeft of onderrigt werd, eene enkele maal mistast.
In de geneeskundige dienst op Java wordt grootendeels door militaire Artsen voorzien; slechts te Batavia, Samarang en Sourabaya wordt door het Bestuur een burgerlijke Geneeskundige aangesteld. De geheele dienst staat onder het beheer van eenen dusgenoemden Eersten Officier van Gezondheid, die zijn verblijf te Weltevreden (en den rang van Kolonel) heeft. De dienst wordt verder onder hem uitgeoefend door drie dirigerende Officieren van Gezondhied, waarvan een den rang (van Luitenantkolonel, de anderen dien) van Majoor hebben, en verder door Officieren van Gezondhied van de (eerste), tweede en derde klasse. In de Pharmaceutische dienst wordt desgelijks voor Apothekerij van de eerste, tweede en derde klasse voorzien. Zeer vele (misschien wel de meeste) Artsen en Apothekers, zijn Duitschers, de overigen meestal Hollanders. Hier en daar worden (zoogenoemde) liplap gevonden. Het ontbreekt ook op Java niet aan wetenschappelijke Artsen.Ga naar voetnoot(†) Sommigen hunner blijven zich zelfs aan de studiën toewijden; maar over het algemeen wordt de Geneeskunde toch meer als een ambacht behandeld, dan als eene positive | |
[pagina 440]
| |
wetenschap. De oorzaken hiervan moeten gezocht worden, gedeeltelijk in den eigenaardigen toestand dergenen, die naar Java trekken; maar zij liggen ook in de algemeene invloeden, aan welke de Europeanen op Java onderhevig zijn. Velen der hier thans woonachtige Europeanen worden door eene of andere reden gedrongen hun vaderland (Duitschland) vaarwel te zeggen. Zij waren of in strijd geraakt met de wetten, welke zij overtreden hadden, en moesten vlugten, om geene slagtoffers van derzelver overtreding te worden; of ten gevolge van wangedrag zouden zij in de maatschappij niet langer zijn geduld geworden; of zij konden, tot armoede vervallen, niet meer in hunne behoeften voorzien, en gingen vervulling van deze in een ander wereldrond najagen. (En zulke menschen, welke tegen de maatschappelijke orde in hun vaderland zoo zeer gezondigd hebben, dat zij uit die maatschappij zich verwijderen moeten, vinden meer, dan slechts eene schuilplaats in de Oostindische bezittingen!) Allen verlieten het vaderland met een door smart of wrevel overkropt hart; hunne eenigste nog opwellende gedachte was de hoop, op de goudkusten van Java voor dit alles vergoeding te zullen vinden! Anderen werden voortgezweept door eerzucht, gouddorst of ontevredenheid met een hun te beurt gevallen lot. Eene gevaarlijke kansrekening voor de toekomst scheen hun voordeeliger, en zij zetteden hun geheele bestaan op de kans van één gelukkig lot tegenover duizende nieten. Zij verlieten den grond der geboorte met onderwerping, (?) maar niet zonder smart; die grond had hunne verwachtingen niet verwezenlijkt. Anderen togen uit op goed geluk, om de fortuin na te jagen; terwijl zij te vergeefs buiten zich zochten, hetgeen zij slechts in zichzelven konden vinden. Ook zij moeten voor deze dwaling boeten. Met het kwellend gevoel, als dat van eenen tantalus, zagen zij reeds van de schepen, die hen naar Oostindiën overbragten, weemoedig naar het vaderland terug, van hetwelk zij met iederen golfslag meer en meer verwijderd werden. Ik heb met eenigen van zulke ongelukkigen op mijne reis naar Java kennis gemaakt. Ik trachtte de woeste smart, die in hun boezem woelde, te lenigen, maar te vergeefs. Met het vaderland uit het oog, hadden zij ook alle zedelijke beradenheid verloren. | |
[pagina 441]
| |
Anderen ondernamen de reis met een meer bepaald voornemen. Zij maakten zich bekend met hunne aanstaande bestemming. Kalm en beraden gingen zij eene toekomst tegen, die hen niet scheen te kunnen verrassen. Zij landden op Java. De bezwaren der reis waren doorgestaan; nieuwe moed verlevendigde het alreeds ontmoedigde hart. Naauwelijks waren zij vier weken aan land, of ook de laatste begoocheling was voor altijd verdwenen. Eene verzengde luchtstreek ontzenuwt geest en ligchaam. De thermometer klimt niet zelden boven de 96o F., somwijlen tot 100o.; zelden daalt hij tot 60o. Wat ik hier van de thermometer zeg, is met betrekking tot die in de schaduw. Ik zag op Sourabaya den thermometer ten een ure des namiddags meermalen tot 131o. F. rijzen. (Zekerlijk in den zonneschijn?) De uitwaseming der moerassige gronden in de Hollandsche bezittingen wierpen de aankomenden op het ziekbed. Zij stierven geheel verlaten van de hun vroeger zoo dierbare betrekkingen. Zij, die herstelden, konden weldra zich overtuigen, dat ook hier elk zijne standplaats aangewezen was; dat het Bestuur verdiensten weet te onderscheiden en te beloonen, en dat het geluk hier evenmin als in Europa iedereen toelacht. Zij blijven gescheiden van hunne dierbaarste betrekkingen voortleven, door niets gehecht aan den grond, die hun thans tot verblijf verstrekt. Het eigenbelang, hetwelk een uitvloeisel van de luchtstreek schijnt te zijn, begunstigt de hebzucht, maar onderdrukt vriendschap en liefde. De bezoldiging der ambtenaren van mindere en zelfs nog van sommige hoogere rangen zijn, naar het cijfer, schijnbaar aanzienlijk, maar met de daad zijn zij niet aanzienlijker dan in Europa, want de eigenlijke waarde van het geld op Java is gering en de behoeften der Europeanen moeten duur gekocht worden. De aanzienlijke en winstgevende betrekkingen zijn zonder uitzondering in het bezit van dezen. Het maatschappelijk leven kent slechts rijkdom en armoede! Het is zeldzaam, dat een arts tot de rijken behoort. De middelstand, die kunsten en wetenschappen het meest begunstigt, wordt in de Oost niet gevonden. Het geld strekt tot maatstaf van het maatschappelijk leven. Hiermede verdwijnt ook de laatste straal van hoop, en slechts de zucht naar het vaderland houdt stand. Ik heb geen Europeaan op Java leeren kennen, die niet weemoedig naar het vaderland terugzag, en wiens streven niet daarhenen strekte, om naar hetzelve terug | |
[pagina 442]
| |
te keeren. Het vertrek naar de Oost was gemakkelijk - de terugkomst is aan vele bezwaren onderhevig. De uitreis kan voor omtrent f 400 geschieden, en de Regering bekostigt den overtogt. De kapiteins der schepen eischen het vier- of vijfvoudige voor de terugreis. Zij berekenen het geld naar den koers in de Oostindische bezittingen. Te midden van eene kostbare leefwijze valt er niet aan te denken, zoo veel over te leggen, om de noodige gelden voor eene terugreis bijeen te brengen. Men moet ook zestien dienstjaren volbragt hebben, om een verlof voor twee jaren met vrijen overtogt te erlangen. Twintig dienstjaren geven eerst aanspraak op pensioen. Slechts weinigen leven zoo lang, en hoe duur koopen zij dan deze gunst! Het voorkomen dezer naar geest en ligchaam uitgeputte voorwerpen, dunharig geworden, met een dof oog, verkondigt, dat zij in de ontwikkeling geknakt zijn. Enkelen dient het geluk, om binnen korten tijd rijk te worden. De namen van dezen worden door de dwaze wereld genoemd; maar zij gewaagt niet van het oneindig grootere getal, welke door de smart en het luchtgestel bezwijken, en zij ziet degenen over het hoofd, die, met een geprangd gemoed naar het vaderland terug ziende, in Indië een even kommerlijk leven leiden, als hun vroeger in Europa te beurt viel. De enkele gelukkigen staan voor de verbeelding van hem, die met een sanguineus temperament bedeeld is, en prikkelen hem ter navolging aan; zij zijn het lokäas van duizende ongelukkigen. Ook de zedelijkheid vindt geen steunpunt in de koloniën. Geloof, vriendschap en liefde zijn hier ijdele klanken, die bij het meerendeel der Europeanen, welke hier gevestigd zijn, slechts eenen glimlach wekken. Men leert in derzelver midden spoedig de schaduwzijde der Europesche beschaving kennen. Het ligchaam wordt ontzenuwd onder de vrijheden, welke men zich in het maatschappelijk verkeer veroorlooft; de gevoeligheid wordt uitgeput en de levenskracht verspild onder het gebruik van sterke dranken, wier misbruik bevorderd wordt door het vooroordeel, dat, men moet drinken om te kunnen blijven leven (aut bibendum, aut moriendum); desgelijks door het gebruik van aangezette spijzen en door den kunstmatig opgewekten wellust. Onder zulk eene weelde en dusdanige zinnelijke genietingen verdwijnt alle gevoel voor een hooger levensgenot. Geld blijft de eenige drijfveer, Geld moet er zamengeschraapt worden, om zich de behoef- | |
[pagina 443]
| |
ten van het leven te kunnen verschaffen; geld behoort er toe, om naar het vaderland te kunnen terugkeeren; geld is noodig, om door zingenot het verlangen naar het vaderland (heimwee) te kunnen verdooven! Hetgeen ik hier van de Europeanen in het algemeen gezegd heb, is ook op de artsen toepasselijk; vooral op de Duitsche. De Hollanders, welke naar Java oversteken, zijn beter met de omstandigheden, die hen wachten, bekend; hun karakter is meer phlegmatisch dan sanguinisch; zij staan derhalve niet voor zoo vele teleurstellingen bloot als het chevaleresk, avontuurzoekend karakter der Duitschers. Onder de middelen, welke de uitbreiding der kundigheden onder de artsen belemmeren, reken ik het gemis aan boekerijen, die echter, indien zij ook bestonden, welligt niet zouden gebruikt worden. Slechts weinigen houden het studeren vol; het heete klimaat ontneemt den geest veerkracht en energie. Het maatschappelijk leven, de veelvuldige treurige ondervindingen, die velen Europeanen hier te beurt vallen, verijdelde vooruitzigten, misleidingen van allerlei aard, verdooven het gevoel van menschenliefde, den ijver voor het algemeen welzijn, de geestdrift voor het hoogere. Hierbij komt nog het meer stoffelijke streven der Hollanders in het algemeen, welke meer belang in de vruchten dan in den bloesem stellen. Uit dit oogpunt zou men kunnen opmaken, waarom ik de Europesche geneeskunst op Java met eenen verdorden boom vergelijk. De beoefening der geneeskunde, waaraan het beschaafde Europa behoefte heeft, vereischt eene vereenigde inspanning van ligchamelijke en zedelijke krachten, zoo als die in geen ander vak vereischt wordt. Waar beide deze krachten uitgeput zijn, daar kan de Geneeskunst niet gedijen. Terwijl de arts ter eene zijde door het luchtgestel, door maatschappelijke en bijzondere omstandigheden, in de behoorlijke uitoefening zijner kunst zich belemmerd gevoelt, worden hem ter andere zijde nog grootere zwarigheden in den weg gelegd door den gebrekkigen toestel ter genezing, waarover hij beschikken kan. Men vindt op Java op verre na niet zoo vele geneesmiddelen, als waarover de arts in Europa kan beschikken. In de apotheken ontbreekt meermalen een derde en somwijlen nog meerdere der geneesmiddelen, welke in de Pharmacopoea Belgica gevonden worden, en onder deze dikwijls belangrijke en wel onontbeerlijk te | |
[pagina 444]
| |
noemen geneesmiddelen. Onder de nog voorhanden zijnde worden er dikwijls nog gevonden, die derzelver kracht verloren hebben door de zeereis, door de verandering der luchtstreek, door den vochtigen, heeten dampkring op Java. Om b.v. eenige werking te bespeuren van de geconcentreerde aqua lauro cerasi, moesten er verscheidene lepels in de apotheek op Sourabaya voorgeschreven worden. Op Weltevreden moest men 6-8 greinen opium, 10-12 greinen belladonna voorschrijven, om daarvan eenige werking te bespeuren. Hetgeen op de reis niet bedorven raakt, verliest verder door den tijd deszelfs kracht. Onder de geneesmiddelen, die spoedig bedorven en tot groot ongerijf van den arts onbruikbaar worden, behooren op Java meest alle kruiden, bloemen, extracten, alsmede een groot getal der wortels. Van de tot dusverre bekend gewordene alcaloïden is slechts het chininum verkrijgbaar. Daar het getal goede scheikundigen gering, de onverschilligheid over het algemeen groot is, en er gebrek aan behoorlijke toestellen bestaat, zoo wordt de bereiding van soortgelijke middelen moeijelijk. Het gebrek aan behoorlijke geneesmiddelen wordt des te gevoeliger, dewijl hier hardnekkige ziekten van de buiksingewanden heerschen, en vooral diarrhéen met bloedontlastingen en dysenteriën veelvuldig worden waargenomen; deze bieden dikwijls aan alle uit Europa herkomstige middelen tegenstand, en worden, in spijt der Europesche Geneeskundigen, niet zelden door onkundige Javanen spoedig en gelukkig genezen. De Europeanen, die het gemis van degelijke geneesmiddelen uit Europa welligt door krachtige inlandsche middelen op Java zouden kunnen doen vervangen, blijven hiervan echter geheel onkundig. Rumphius, hersfield, blume hebben daarover eenige wenken gegeven in hunne kruidkundige werken. Zeer verdienstelijk heeft zich deswege ook onze geleerde Landgenoot waitz gemaakt, die met zesentwintig geneesmiddelen proeven genomen en de uitkomst daarvan medegedeeld heeft; maar desniettegenstaande bemoeit zich niemand verder met dit belangrijk onderzoek. De meeste artsen behooren tot den militairen stand. Deze vooronderstellen genoeg gedaan te hebben, wanneer zij den lijder geneesmiddelen voorgeschreven hebben. Elke maand wordt de soldij toch geregeld betaald; door wetenschappelijk en arbeid en menschlievende pogingen kan geen meerder loon verworven worden. Wat tot zulk | |
[pagina 445]
| |
eene wijze van doen aanleiding geeft, meen ik voldoende aangewezen te hebben. Java bezit hospitalen genoeg. Men vindt er van zes verschillende klassen; die der minste worden, even als de woningen der Javanen, uit bamboes opgerigt, waar de behoefte die vereischt.
Tot dusverre de Schrijver, wiens oordeel, als Duitscher, over het gros zijner landgenooten, wel niet partijdig zal wezen. Onder zulk eene gesteldheid ware het wenschelijk, dat ook bij de Nederlandsche Geneeskundigen de lust mogt ontwaken, om zich in Nederlandsch-Indië te gaan vestigen, bij minder gunstige vooruitzigten in Nederland zelve, waarover thans een zoo algemeene kreet opgaat. Tot heden zijn het evenwel slechts enkelen, die, na welvolbragte studiën, bij een onbesproken gedrag, eene bestemming naar de Indiën verlangen. In zoo vele andere takken ziet men menschen optreden, waarvan de maatschappij niet, als voorheen, zich hier ontdaan heeft, maar die met wezenlijk goede bedoelingen zich dáár eene loopbaan trachten te openen en een voordeeliger bestaan te verwerven. De Geneeskunst alleen maakt hierop eene uitzondering, en schijnt met elken dag meer en meer in de handen van vreemden over te gaan, van welker zedelijk bestaan wij niet de beste berigten ontvangen; en doorgaans zijn het ook de bekwaamsten niet, die uit ons midden naar eene bestemming in de Indische bezittingen omzien. Wat mag daarvan toch wel de reden zijn?! |
|