len, naar het zwaarmoedige overhellenden aard, en leeft slechts voor hare kinderen. Haar gemaal acht haar, doch toont haar weinig teederheid. Niet zelden duurt het maanden, eer hij haar eens bezoekt; doch, ondanks alle aansporing, heeft hij evenwel nooit kunnen besluiten, meer dan deze ééne vrouw te nemen. Zijne buitengewone kuischheid te midden van een volk, dat zich aan de schandelijkste ontuchtigheden overgeeft, is een der meest in het oog vallende eigenheden van het karakter dezes merkwaardigen mans. Het gezin van den Emir bestaat uit twee dochters, de eene nabij den huwbaren ouderdom, de andere een kind van drie jaren. Zijn eenige zoon is in October 1837, vier jaren oud zijnde, gestorven. Abd-el-kader is zeer vroom en zijn geloof met geestdrift toegedaan. Driemaal daags houdt hij, in het gezigt van zijn leger, voor zijne tent zijn gebed en buigt zijn hoofd in het stof. Somwijlen predikt hij ook, met aanwending van al de pracht zijner beeldrijke Oostersche taal, welker geheim hij in hoogeren graad bezit dan eenig Marabout. Zijne liefelijk klinkende stem komt hem hierbij zeer goed te pas. Desniettemin deelt hij niet in de wilde, terugstootende dweepzucht van den grooten hoop zijner landgenooten. Hij spreekt levendig, maar nooit met heftigheid. Niet zelden is zijn onderhoud schitterend; krachtige woorden en treffende gedachten stroomen hem dan van de tong. Aan eenen afgezant van den Maarschalk clausel, die hem, na het innemen van Tlemsen, eenen dreigenden brief geschreven had, antwoordde hij: “Wanneer gij aan den zeeoever staat en de visschen ziet zwemmen, denkt gij misschien, dat gij slechts de hand
behoeft uit te steken om ze te grijpen; maar zij ontslippen u op het oogenblik, dat gij waant hen gegrepen te hebben. Volg hen, zoo gij durft, in het u vreemde element! Even als de visch heer is van den oceaan, even zoo is de Arabier de gebieder der woestijn.” Over het algemeen regeert arb-el-kader de Arabieren met veel zachtheid, oefent dikwijls grootmoedigheid jegens zijne vijanden, en de doodstraffen zijn in dit land nooit zeldzamer geweest, dan onder zijne heerschappij. Opmerkelijk is het ook, dat er nimmer, zelfs niet in tijden van tegenspoed, toen zijne getrouwste stammen van hem afvielen, pogingen gedaan zijn om hem te vermoorden. Hij woont in eene opene tent, en doorwandelt dikwerf alleen en ongewapend