| |
De beurs van Parijs.
Honderd jaren geleden wist men te Parijs naauwelijks, wat eene beurs is. Ten tijde, toen, aan het Fransche hof, de maitressen onbeperkt regeerden, en de verkwistende adel het laatste gevoel van eer en schaamte in ballet en opera, in minnarijen en champagne verstikte, kende men geen ander middel, om ijlings rijk of arm te worden, dan de gunst van den dobbelsteen of van de ligte vrouwen. De Engelsche gelukzoeker law, de uitvinder in Frankrijk van het papierengeld en van de aktiën, moest eerst te huis de galg ontvloden zijn, zich rijk gestolen hebben, en onder het regentschap des Hertogs van orleans Minister van Financiën worden, om aan de bedorvene Fransche
| |
| |
wereld eene nieuwe wijze te leeren, hoe men, zonder veel moeite, van schoenlapper millionnair en omgekeerd van millionnair een bedelaar worden kan. In het jaar 1716 schiep hij eene bank, verbond met die inrigting eene handelmaatschappij op den Missisippi, en strooide zijne bankbiljetten onder de begeerig daarnaar grijpende menigte. Hiermede was voor fortuinzoekers en intriganten eene ruime speelplaats geopend. Law's aktiën werden eene onuitputtelijke, zoo al niet goud- dan toch papiermijn. De geheele wereld begon deze ellendige, kortstondige geldbriefjes na te jagen, zoodat er een ware geeuwhonger naar dezelve ontstond. De menschen namen aktiën en onophoudelijk aktiën, zoo lang tot dat dezelve de waarde der klinkende munt in het koningrijk tachtigvoud te boven gingen, en eindelijk het bankroet te weeg bragten, hetwelk de bron der onbeschrijfelijkste onheilen werd.
Ondanks hare kwade gevolgen, had echter deze uitvinding de papier-speculatie gaande gemaakt. Die er verliezen bij geleden had, dacht op nieuwe ondernemingen, op reizen, leeningen, associatiën. De zaak werd tot een stelsel, tot een nood- en hulpmiddel voor slechte, onbekwame financiebesturen, en het gevolg was, dat men naar eene papiermarkt, thans even noodig als elke andere markt, begon om te zien. Weldra was zij gevonden. - In het jaar 1724 kwamen de Parijsche makelaars en wisselaars in het hôtel Mazarin bijeen, om zaken van dien aard met elkander te verhandelen; van daar trokken zij naar de Jezuitenkerk, vervolgens naar het Palais-royal, van oudsher het hoofdkwartier der spelers, en eindelijk verhuisden zij, na de revolutie, in een provisioneel gebouw van de straat Feydeau, waaraan men den naam van la Bourse gaf. Napoleon, het groot gewigt van dezen speculatietak bevroedende, en wel inziende, dat de handel in het algemeen, en de papierhandel in het bijzonder, de drijfveer in het uurwerk van het hedendaagsche staatsbestuur zou worden, beval, voor het koopmansbedrijf een eigen paleis te bouwen, en daarin eene groote, uitsluitend tot den handel met publieke fondsen bestemde, zaal in te
| |
| |
rigten. - Den 24 Maart 1808 legde de architekt brogmard den eersten steen der tegenwoordige beurs op het ledige erf van het afgebroken klooster der Filles St. Thomas; het bouwen duurde onafgebroken tot in 1814 voort, als wanneer het een tijdlang stilstond, zoodat het gebouw eerst in het jaar 1826 voltooid werd.
Wij houden het voor overbodig, dit gebouw voor onze lezers te beschrijven. Menigen hunner hebben het ongetwijfeld, op de plaats zelve, door eigene bezigtiging leeren kennen; anderen hebben zeker daarvan in eenigen prentenwinkel, of ook in een magazijn of museum, eene lithographische of houtsneê-afbeelding gezien. Is het den lezer hierbij gegaan als den schrijver dezer opgave, dat hij namelijk dit beursgesticht in den eersten opslag voor een Romeinsch prachtgebouw uit de tijden van augustus gehouden, en alleen uit het opschrift den waren aard en bestemming van hetzelve heeft leeren kennen, zoo zal hij ontwijfelbaar ook terstond bij zichzelven gedacht hebben: in eene eeuw, waarin het gouden kalf meer dan immer aangebeden wordt en het geld Goddelijke eer erlangt, moet er billijkerwijs ook een geldtempel zijn. Zulk een tempel is er dan nu ook inderdaad te Parijs; en, ofschoon dezelve uiterst ruim is, kunnen echter deszelfs zalen nog bezwaarlijk de menigte der geloovigen bevatten.
Over het al of niet fraaije van het gebouw is veel gesproken en getwist. Het is meestal beoordeeld geworden naar de grootte der som van 25 millioenen, (franks?) welke het gekost heeft, als ook naar het kunstmatige van den arbeid, maar niet naar den stijl of de uitdrukking van het geheel, dat wel met enkele goede antieke fragmenten gemengd, maar over het algemeen zeer slecht en onzuiver zaamgesteld is. Wanneer men ziet, hoe eene gedrongene langwerpige ruimte met eene hooge, schrale kolonnade van ruim zestig zuilen omgeven is, wel is waar van de sierlijkste gedaante en van den voortreffelijksten, scherpsten arbeid, maar tot niets anders dienende, dan om aan de daarachter geplaatste vensters het licht te benemen; wanneer voorts duidelijk in het oog springt, dat deze weelde- | |
| |
righeid van versierende deelen, zonder eenig begrip van de schoone Grieksche bouwkunst, zonder het geringste gevoel van bouwkundige karakteristiek, uit bloote zucht om eene vertooning van achtbaarheid te geven, is aangewend, zoo moet men betreuren, dat zoo groote sommen op eene zoo onverstandige en ondoelmatige wijs verkwist geworden zijn; want dit zuilenbosch kon slechts dan eene inderdaad achtbare vertooning maken, wanneer de andere deelen van het gebouw daarmede in overeenstemming gebragt waren.
Het inwendige der beurs onderscheidt zich voordeelig van het uitwendige, en verdient inderdaad grootsch genoemd te worden. Niet ligt zal men ergens elders eene dergelijke zaal ontmoeten, zoo wel met opzigt tot de grootte als tot de versiering, tot welke laatste men grijs op grijs geschilderde basreliefs heeft aangewend en plafondsschilderingen van eene oogbedriegende juistheid, die, door pujol en meunier uitgevoerd, de onderscheidene handelsoorden en Fransche koopsteden vertoonen. Een uitgestrekt, rond, door ijzeren sparwerk gedragen koepelgewelf overspant de wijde ruimte, die haar licht van boven, door eene aanmerkelijke opening in het midden des koepels, ontvangt. Nagenoeg 3000 menschen kunnen in de zaal zelve plaats vinden, zonder nog de boven in dezelve rondloopende galerij te rekenen, die, zeer fraai, met smaakvol uurwerk en andere versierselen prijkt, en thans alleen voor toekijkers bestemd is, maar vroeger ook voor de speculerende dames diende, welke hier zeer talrijk bijeenkwamen om te koopen en te verkoopen. Van dit standpunt laat zich de effectenbeurs het best overzien. Hier is veel minder gedrang dan beneden in de zaal, maar daarentegen een veel sterker gegons, omdat het geluid der in dezelve sprekende en roepende stemmen van het gewelf terugkaatst. Na eenigen tijd echter gewent zich het oor aan dit in den beginne hoogstpijnlijk en bijna onverdragelijk gedruisch, en het oog ziet met verbazing neder op de beurswereld, die in de laagte dooreenwemelt en eene verwarde massa vormt. Eer wij den lezer dezen chaos pogen
| |
| |
te verklaren, zij hij zoo goed te begrijpen, dat men de Parijsche beurs zeer wel bezoeken en met eigene oogen bezigtigen kan, zonder het geringste vermoeden te hebben van hetgeen er eigenlijk uitgevoerd wordt. Het beursbedrijf, zoo als het zich in deszelfs uiterlijk vertoon aan den beschouwer voordoet, heeft iets blijkbaar dubbel- of liever veelzinnigs. Men weet niet, hoe men het heeft, wanneer men voor de eerste maal, tusschen 2 en 3 ure, de hooge, ruime zaal der effectenbeurs binnentreedt, daarin duizende menschen op en neder ziet woelen, duizende verschillende stemmen door elkander hoort murmelen, en het onderwerp der algemeene gesprekvoering niet begrijpt. Wat de beurs is, wat er gedaan wordt, hierover laat het uiterlijke voorkomen ons in volstrekte onzekerheid. Wij zien in de zaal en in de zijgangen slechts eene menigte menschen bijeen, die in korte, afgebrokene zinsneden met elkander praten, en, na zekere tusschenpoozen, getallen zonder zamenhang uitspreken, welke de omstanders met een bedrukt of een blij gelaat in hunne zakboekjes opteekenen; niets kondigt aan, dat deze lieden geldzaken verhandelen; zij kunnen even zoo goed over letterkunde of andere onderwerpen spreken, en tot tijdverdrijf vraagstukken van rekenkunde oplossen. En evenwel is hier de plaats, waar een zoo reusachtig spel met openlijke fondsen gedreven wordt, dat men er niet zelden de waarde van geheele koningrijken verspeculeert; de plaats, waar overvloed en armoede soms in minder dan een uur tijds elkander vervangen.
Ziehier in de eerste plaats iets, geschikt om te beter het beeld te leveren van het tooneel, waarop zulke albewegende drama's gespeeld worden. Aan het uiteinde der zaal bemerkt men eene afgezonderde, kringvormige ruimte, die van hekwerk omgeven is, waarin op vier onderscheidene punten toegangen geopend zijn. Drie derzelve zijn eenvoudige deuren, die met de algemeene beurszaal in verband staan; aan den vierden kant verlengt zich de opening tot eene soort van gang, die naar de bijzondere zaal der makelaars leidt. Binnen in deze afgeschutte ruimte is een tweede, kleinere en iets meer verheven kring,
| |
| |
de korf (la corbeille) geheeten, om welken de wisselagenten in het rond staan, met het aangezigt naar het middelpunt gekeerd, elkander weêrkeerig aanroepende en antwoordende, wisselbrieven, obligatiën, aktiën, alles door elkander, aanbiedende, aannemende of weigerende. Het groote rond heet het parquet, ongetwijfeld omdat het een houten vloer heeft, terwijl het overige der zaal met marmersteenen geplaveid is. Deze inrigting getuigt van eene wijze voorzorg, want kregen de makelaars der effectenbeurs verkoudheid of zinkingziekte, dan mogt wel geheel Frankrijk zich te bed leggen. Aan het eene einde der omslotene plaats staat op een houten staketsel eene plank, waarop de som aangeteekend is, welke de amortisatiekas op den loopenden beursdag tot inkoop van renten bestemt; hier naast ziet men eene kleine hoogte, die van tijd tot tijd door den openbaren roeper beklommen wordt, wiens taak het is, bij het begin der beurs en vervolgens na het sluiten van eenigen koop, den koers onder het publiek af te roepen, hetwelk, met aanhoudend gegons, het parket omgeeft.
Het oppervlakkige gezigt van den beurshandel heeft, gelijk wij hierboven reeds aangemerkt hebben, over het geheel weinig aanlokkelijks of treffends. Wij hebben wel eens gehoord, dat de beurs eene speelbank in het groot is, en verwachten dus misschien aldaar, even als aan zulk eene bank, de geheele toonschaal der menschelijke gemoedsstemming te zullen zien: mismoedigheid, met kenteekenen van beginnende wanhoop; razende, tandenknersende vertwijfeling, die tegen zichzelve en tegen het noodlot woedt; uitbarsting der vreeselijkste verwenschingen, uit den mond van ongelukkigen, die hun laatste geld op het spel gezet hebben, kortom angst, schrik en ellende in allerlei gedaanten en op de bontste wijs dooreengemengd. Niet het geringste spoor van dit alles is op de beurs te zien. Het drama en melodrama treedt hier niet zoo openlijk te voorschijn als aan de roulettetafel, om welke de spelers zitten,
Aan ernst gelijk den hellenregteren,
Aan angst 't misdadig schimmenheir.
| |
| |
De beslissing der aan de beurs op het spel staande belangen is nimmer oogenblikkelijk genoeg, om zoo ijselijke uitwerkselen, als epileptisch strakstaande oogen, gebalde vuisten en dergelijke te voorschijn te brengen. Integendeel, de spelers op de beurs gaan in afzonderlijke groepen de zaal op en neder, met een' genoegelijken glimlach op het gelaat, bij gelukkig geslaagde verhandeling en bij verlies steeds met koelbloedigheid en zelfbeheersching; velen toonen een' bedachtzamen, stelselmatigen ernst, de meesten echter ongevoeligheid, slappe gedachteloosheid op den laagsten trap, het eigenlijke zedelijke niets. Zij grepen naar het middel van broodwinning, dat het best met hunne bekwaamheden en hunne wijsbegeerte strookte, naar het hazardspel. En inderdaad ontstaat hier nu en dan, door het bloote toeval, een geluksgebouw, hetwelk nogtans meermalen snel weder instort, en den huisheer onder het puin begraaft of voor de tromp van een pistool brengt.
In de zijgangen der beurszaal, waar de zoogenaamde coulissiers zich ophouden, is het eolus-hol, van waar de winderige tijdingen losgelaten worden, die aan de beurs zoo menigmaal de verwoestendste stormen verwekken. Van hier gaan de aktietijdingen en beursgeruchten uit, die de papieren soms geweldig doen rijzen of dalen, en honderden van menschen in een oogenblik arm of rijk maken. In de laatste tijden had men de leugenfabrijk te erg gedreven, zoodat de regering eindelijk raadzaam oordeelde tusschenbeiden te komen; maar het misdrijf was hier zoo listig aangelegd en zoo fijn gesponnen, dat het spreekwoord er door gelogenstraft werd. Inderdaad is het niet wel mogelijk na te sporen, hoe op de beurs geruchten ontspringen, opwellen, voortstroomen en zich verbreiden, hoe tijdingen verspreid en of zij al dan niet met een boos opzet uitgestrooid worden. Een aanzienlijk bankier, of ook misschien de eerste de beste, laat soms een onoverdacht, van kwade bedoeling geheel vrij woord vallen, hetwelk door een ander beursspeler opgevat en oververteld wordt. Bij den eersten spreker was het een los gezegde. De naverteller mogt het nu opgenomen hebben hoe hij wilde, zoo is dit opne- | |
| |
men reeds van beduidenis, en het navertellen kan van veel gewigt worden. Komen hier nu nog halve verstaners, verkeerd begrijpers bij, die hetgeen zij van het gehoorde meenen te weten aan iemand mededeelen, welke het kleuren der woorden, zoo in het ligte als in het donkere, goed verstaat, alsdan ontstaat er oogenblikkelijk een gepraat. Geraakt nu dit ter kennis van arglistigen en van ligtgeloovigen, dan is de groote beurstijding kant en klaar. Wee dan den ongelukkige, die, ter goeder trouwe, wat al te onbedachtzaam medegespeeld heeft! De coulissiers lagchen in hunne vuist, als zij een door hen verzonnen of verbreid nieuws, hetwelk hun een percentje of wat in den zak jaagt, iemand op de mouw hebben weten te spelden. De philosophie dezer
lieden gaat inderdaad tot in het ongeloofelijke. Het zijn ware Stoïcijnen; zij spotten en schertsen, terwijl honderden naast hen en door hen aan den bedelzak geraken. Deze gewoonte, om op het ongeluk van anderen, op de kans der beurs, zoo als men het noemt, te speculeren, overpantserd allengskens des menschen ziel met eene edelaardige eeltkorst, die even zeker tegen alle morele verwarming beschermt, als een mollig lamsvel of donsen borstkussentje long en ingewanden tegen ligchamelijke verkouding; ja het verschaft eindelijk aan den bezitter de benijdenswaardige hebbelijkheid, om al het lijden van zijnen medemensch met eenen grimlach te aanschouwen, of, gelijk swift zich uitdrukt, met Christelijke gelatenheid te dragen.
De Parijsche beurs heeft voor in- en buitenlanders ongelijk minder aanlokkelijkheid, sedert de dames van dezelve verbannen zijn. De algemeene zedelijkheid moge er bij gewonnen hebben, de bijzondere nieuwsgierigheid heeft er veel bij verloren; want deze dames vormden, zoo al niet het aanminnigste sieraad, toch ten minste de schilderachtigste stoffering der beurs, en ontegenzeggelijk de merkwaardigste, hoezeer tevens de onverklaarbaarste klasse der beursspelers. De galanterie der beursknechts had aan dit vrouwelijk gedeelte van het speelgezelschap kleine stoeltjes verschaft, die echter, op bevel van den min galanten
| |
| |
directeur der beurs, haar weder ontnomen werden. Men zag er vrouwen uit alle standen, van de Hertogin tot de schoonmaakster. De makelaarsbedienden, onophoudelijk bezig met de trappen der galerij op en af te kleuteren, haalden de lastgevingen der vrouwelijke principalen af, en bragten die aan hunne patroons. Men onderscheidde twee afdeelingen: de eigenlijke speelsters en de zoogenaamde breisters (tricoteuses). De speelsters der eerste klasse waren dames met hoed, pelsmantel en cachemiren kleed, welke het hazardspel in de fondsen op een' grooten voet en met aanzienlijke kapitalen dreven. De breisters waren vrouwen met mutsjes, katoenen rokken en zwart-sajetten kousen, die, zoo als de spotters zich uitdrukten, piasters fricasseerden. Onder deze vrouwen vertoonde zich de speelduivel, die bij de mannen zich doorgaans nog al achter zekere welvoegelijkheid en aangenomene bedaardheid verbergt, in zijne volle naaktheid en leelijkste gestalte. Wanneer een man in een' frak à la Humann met een' ander' spreekt, die een jasje van afgedragen duffel aan het lijf heeft, dan wekt dit geene bijzondere verwondering, omdat manskleeding in onzen tijd geene onbedriegelijke gevolgtrekking levert tot stand, vermogen en opvoeding; maar dat eene dame, in zijde en fluweel gekleed, op gelijken voet handel dreef met eene vrouw in een morsig katoenen pak, dit heeft mij telkens verbaasd, hoe dikwijls ik het ook gezien heb. Mij staat, uit het bedoelde tijdperk, nog levendig een gesprek voor den geest, hetgeen ik twee beursspeelsters hoorde voeren, van welke de eene tot de hoogste, de andere tot de laagste rangen der maatschappij behoorde. - ‘Ah, madame, ma chère dame,’ riep op zekeren dag eene vrouw in een smerig huiskleed, ‘le Miguel va mal, très mal.’ -
‘Bah!’ hernam eene in hare nabijheid zittende dame met een' rijkversierden hoed, ‘j'en suis chargee.’ - ‘Moi, j'ai lâché le mien.’ - ‘Merci, ma chère.’ - De dame met den fraaijen hoed boog zich over de balie der galerij en gaf naar beneden een' wenk; oogenblikkelijk sprong een vlugge makelaarsbediende den trap op en stond nevens haar, om haren last te ontvangen. ‘Comment, le Miguel a flêchi, monsieur?’ - ‘Ce n'est rien, madame, un faux bruit; avant la fin de la bourse il se sera remis.’ - ‘Non, le Miguel est trop chanceux. Vendez, et achetez-moi des ducats.’ - ‘A l'instant.’
Opmerkelijk was het, dat de vrouwen, als door eene ge- | |
| |
heime sympathie gedreven, bijna uitsluitend in vreemde effecten speculeerden, welker koers meestal veranderlijk en grillig is. - Sedert een bevel der regering aan de dames den toegang tot de beurs ontzegd heeft, zijn de voorname speculatrices verdwenen. De zoogenaamde breisters alleen zijn nog overgebleven, die thans achter de beurs aan het hek post vatten, en van daar hunne lastgevingen aan de makelaars doen toekomen; zij vormen er eene niets minder dan fraaije of lieftallige groep.
Er zijn lieden, die beweren, dat de makelaars in effecten nuttige dienaren van den Staat zijn, welke voor denzelve geld weten op te jagen en het staatskrediet te doen rijzen; iets, dat ons echter nog zoo uitgemaakt niet voorkomt. Doch hetgeen wij nog minder begrijpen, is de groote blijdschap, waarmede men allerwegen over het rijzen der fondsen en den bloei van het staatskrediet hoort spreken. Is niet zulk eene blijdschap voorbarig? Tegenwoordig behoeven de Staten geen krediet, en daarom hebben zij het; want gewoonlijk hebben die genen het grootste krediet, die er nooit of slechts zelden gebruik van maken. Die het gebruiken wil en er naar zoekt, vindt het dikwijls niet. Laat ons eerst eens zien, hoe het gaan zal, wanneer de Staten in het naauw geraken, en, in plaats van den last hunner schulden bij toenemende krachten te verminderen, toevlugt moeten nemen tot nieuwe leeningen. Wie weet ook, of het niet beter ware, dat de Staten in het geheel geen krediet hadden, en dus de inkomsten van latere tijden niet bij voorraad konden verteren, even als jonge lieden van rijken huize, die woekerverbindtenissen aangaan, om van de hun voorgeschotene kapitalen niet alleen dubbelen, ja driedubbelen interest te betalen, maar dezelve ook te eeniger tijd dubbel of driedubbel terug te geven. Doch dit vraagstuk behoeven wij hier thans niet te onderzoeken. Retournons à nos moutons; dat is te zeggen, naar onze makelaars, en herinneren wij in de eerste plaats, dat, bijaldien het door velen beweerde stelsel gegrond en het beursspel inderdaad een voortreffelijk ding is, waardoor het algemeen krediet opgebeurd en ondersteund wordt, men de daartoe betrekking hebbende wetgeving behoorde te verbeteren, daar zij in dit geval, om een zacht woord te bezigen, uiterst inconsequent is. Heeft daarentegen de wetgeving regt, en is het beursspel een misdrijf, alsdan behoorde men het niet ongestraft te la- | |
| |
ten, althans in een beschaafd land op geenerlei wijs lieden
te dulden, aan welke het niet alleen geoorloofd is zich over de wetten heen te zetten, maar aan welke zulks nog daarenboven winst, ja zelfs eer en onderscheiding verschaft.
Over het algemeen speelt de negentiende eeuw, met hare aanspraken op hoogere beschaving en veredeling, somtijds eene belagchelijke rol. Ondersteld eens, dat, over ettelijke honderde jaren, een geleerde oudheidkenner aan zijne tijdgenooten het volgende verhaalde: ‘In het jaar 1840 heerschte te Parijs, hetgeen toenmaals niet alleen de hoofdstad van Frankrijk, maar ook, volgens de meening der Franschen zelve, die der geheele beschaafde Europesche wereld was, zulk eene verregaande zedeloosheid en gebrek aan orde, dat de wetten er algemeen veracht werden. De wetboeken van dien tijd verboden uitdrukkelijk het zoogenaamde beursspel, en bedreigden ieder, die er zich aan overgaf, met kortere of langere gevangenisstraf; edoch de woede van dit spel was destijds zoo geweldig, dat de regering de spelers niet alleen ongemoeid en ongestraft liet, maar dat zij zelfs opzettelijk lieden benoemde, die bij dit spel het ambt van middelaars moesten vervullen. Deze lieden hadden een algemeen erkend, openlijk karakter, en werden overal goed ontvangen. Sommigen erlangden het eerekruis; anderen waren kapiteins der nationale garde; zij maakten, te Parijs zelfs, opzien door hunne weelde, onderhielden de schoonste danseressen, en huwden hunne dochters uit aan de hoogste staatsbeambten.’ Wat zouden zij, die zulke mededeelingen vernamen, daarvan wel zeggen? Hoogstwaarschijnlijk zouden zij de barbaarschheid van anno 1840 betreuren. En zouden zij daarin niet regt hebben? Het beursspel brengt over tallooze huisgezinnen meer onheil nog dan echtbreuk en verkwisting, en menig dief verdient de galg minder dan menig agioteur.
Het reusachtige spel, met staatspapieren gedreven, is een der zonderlingste, in deszelfs gevolgen onberekenbaarste verschijnselen van onzen tijd; maar de menschen loopen er onbezorgd over heen, alsof er noch in de aanleiding daartoe, noch in de uitwerkselen daarvan iets bedenkelijks gelegen ware. Overweegt men echter, dat dit spel niet mogelijk ware, wanneer niet, door aanhoudende leeningen, de staatsschulden vermeerderd, en daardoor aan de thans levenden en de nakomelingen steeds zwaardere lasten wierden
| |
| |
opgelegd, zoodat alle hoop op vermindering der buitendien reeds zoo drukkende belastingen verdwijnt; overweegt men, dat de speculatiën in effecten den waren koophandel niet bevorderen, maar dien veeleer op zijwegen voeren, waarbij slechts eenige kapitalisten zich ten koste van den grooten hoop verrijken; overweegt men verder, dat dit spel een gevolg is van onze gebrekkige finantiestelsels, die de huishouding van den Staat niet naar de krachten van den Staat inrigten, maar naar de behoeften van den slentergang des bestuurs, en dat de verlegenheden der regering steeds grooter moeten worden, hoe meer, door opeenstapeling der staatsschulden, de belastingen zelve zich verzwaren; overweegt men eindelijk, dat het spelen in de fondsen, meer nog dan eenig ander hazardspel, in strijd is met alles, wat, als orde, braafheid, trouw en vertrouwen geacht en geëerbiedigd behoort te worden; overweegt men dit alles, zeg ik, zoo geraakt men in eenen kring van verderfaanbrengende oorzaken, die met elken dag wijder wordt, en, als in eenen afgrond, aller welvaart en zedelijkheid dreigt te verzwelgen.
Het ergste der zaak is, dat bij dit beursspel iedereen een' blinddoek voor de oogen en niemand de kaarten in handen heeft, of het moest zijn, wat wij niet gelooven willen, dat somwijlen de Ministers een partijtje mede speelden. De handelswereld loochent, het Journalismus verzekert zulks, en de, onder voorwendsel van mistig weder, te laat bekend gemaakte telegraaf-depeches hebben inzonderheid aan de kleine, scherpspottende dagbladen, over enkele Ministers, en met name over thiers, stof tot allerlei pikante anecdoten gegeven, om welke na te vertellen mij plaats en lust ontbreekt, zelfs wanneer ik van hetzelfde gevoelen als de Heer thiers was, die in 1830 over de leden van het Ministerie polignac schreef: ‘De menschen spiegelen zich steeds min of meer af in de oordeelvellingen, waartoe zij over zich aanleiding geven,’ en die in zijne Geschiedenis der Fransche Omwenteling zeer treffend van mirabeau zegt: ‘Het cynismus zijner uitdrukkingen verontschuldigde alle verdenking’; hij voegt er zelfs bij: ‘en allen laster.’ De plaatsing eens Ministers van binnenlandsche zaken, die over estafetten en telegrafen te beschikken heeft, is gewisselijk uiterst gunstig en uiterst verleidelijk voor beurshandelingen; doch, zelfs met gevaar van voor een dweeper of voor een' onnoozelen hals gehouden te worden, erken ik opregt, dat
| |
| |
ik van de menschen in het algemeen, en zelfs van de Fransche Ministers in het bijzonder, geene zoo erge gedachten heb, om hen tot zoo geheel slechte daden in staat te achten; en, bij gebrek aan voldoend bewijs, houd ik de onderstellingen en beschuldigingen der booze courantierstongen, dat namelijk gewigtige, met den telegraaf ontvangene tijdingen door de Ministers tot groote beursoperatiën gebezigd zonden zijn, voor ongegrond, voor bloote gissingen, zoo al niet voor boosaardigen laster.
Eene der onbeschaamdste aktielogens, welke ik hier ter plaatste mede beleefd heb, was de bekendmaking van een manifest, waarin de Schah van Perzië den oorlog aan Rusland verklaarde, en hetwelk in verscheidene dagbladen het licht zag, juist op een oogenblik, waarop de houding van het Russische hof in Frankrijk ongerustheid wekte. De gehoopte aanval van Perzië op Rusland verminderde deze ongerustheid, en veroorzaakte eene aanmerkelijke rijzing in de effecten; de rente steeg drie francs te gelijk; vijftien bankroeten en twee zelfmoorden waren er het gevolg van. De verzinner van het manifest won er 10,000 francs rente bij, en werd sedert een der voornaamste lynx de la bourse. Eer aan zulke slimme guitenstreken, dan aan vertrouwde mededeelingen en wenken der Ministers, is het toe te schrijven, dat menige lieden te Parijs zoo verwonderlijk snel rijk geworden zijn.
Beschouwen wij nu, na de inrigting der effecten-makelaardij, de personen der makelaars zelven, zoo krijgt de zaak een geheel ander aanzien. De makelaar in effecten is, wat zijnen persoon betreft, een braaf, eerlijk man, wien het, zelfs in den droom, niet eens invalt, dat hij iets kwaads doet. Hij bevindt zich ten naastenbij in denzelfden toestand als de Christenpriester der negende eeuw, die voor een' goudgulden absolutie wegens moord verleende, en daarbij opregtelijk dacht Godewelbehagelijk te handelen. De zeden van zijnen tijd beheerschen den makelaar der negentiende eeuw, even als die van den zijnen den geestelijke der negende beheerschten. Hij meent den Staat nuttig te zijn, door geld voor denzelve te vinden, en wordt niet gewaar, dat hij bij denzelve de plaats van den woekeraar vervult, die jonge lieden van goeden huize ruïneert, door hen te helpen schulden te maken en hun vaderlijk erfgoed vooruit te verteren. Door de bank genomen, is de Parij- | |
| |
sche makelaar een homme comme il faut. Hij houdt een schitterend huis, heeft eene gratieuze vrouw, tracht in de Bouffes en in de Opera den Faubourg Saint Germain de loef af te steken, is een uitgeleerde meester in het tilburymennen, een groote paardenkenner, maar daarentegen een zwak dilettant in de schoone kunsten: hij schildert niet, leest zeer weinig, en blaast somwijlen de fluit.
Tot beursspeler van beroep behooren menigerlei gaven en talenten: men moet beleid, stoutheid, werkzaamheid, geduld, wereld- en menschenkennis bezitten, van den staat der zaken wèl onderrigt zijn, de openbare meening kennen en geene eigene meening hebben, en tot op een centime toe de uitwerking eener voorgeslagen conceptwet, eener redevoering in de kamer, die van een diplomatiek protocol, van een gezegde des Ministers en van eene koninklijke ordonnantie kunnen berekenen; men moet alles weten, wat in Europa voorvalt, wat bij tortoni gesproken en gefluisterd wordt, over geen verlies in verbazing of verslagenheid, over geene winst in vreugdvervoering of verrukking geraken. Men mag slechts één gebrek, ééne zwakheid hebben, die echter den mensch oneindig sterk maakt tegenover zijnen zwakken medemensch, te weten de volkomenste egoïst te zijn. Kortom, tot eenen uitgeleerden beursspeler behooren al de hoedanigheden en krachten van een groot man. - Dit alles heeft de makelaar niet noodig; en hieruit verklaar ik mij ook de omstandigheid, dat onder deze laatsten louter koppen met eene uitdrukking van regt burgerlijke genoegelijkheid en welbehagelijkheid gevonden worden. Welk eene koopmansgelatenheid in het aannemen van orders! Welk eene onverzettelijke gelijkvormigheid in deze machines! En dat alles bij den ondergang van zoo vele honderden, rijken en armen! - De Hemel beware alle andere landen voor het indringen van eenen zoo reusachtigen en barbaarschen papierhandel, voor eene zoo afschuwelijke speelwoede, die, honderdmaal erger dan de razernij, welke de Furiën gezegd werden in te boezemen, duizenden te gelijk bevangt en in de ellende jaagt!
|
|