| |
| |
| |
Regtsoefening bij de Avaren en Tartaren van den Kaukasus.
Een der talrijkste en misschien der geduchtste onder de krijgshaftige volksstammen, welke de bergen van den Kaukasus bewonen, is die der Avaren. Van zuiver Mongoolsch geslacht zijn bij dezen stam, in welken geene vermenging met andere het Tartaarsche bloed verbasterd heeft, tot op den huidigen dag de zeden, gewoonten en bijgeloovigheden der horden van dsjingis-Khan bewaard gebleven. De bergstreken bewonende, die zich van Derbent tot aan den Elbroez, in hunne taal den berg der zeven sneeuwmanen, uitstrekken, voeren de Avaren, even als de Tschetschenzen, de Lesghiërs, de Abasen en andere Cirkassische bergbewoners, eenen aanhoudenden oorlog tegen de Russen, en hun voorname rijkdom bestaat in den buit, dien zij op deze vijandelijke naburen maken, als ook in de gevangenen, welke zij bij hunne plotselinge invallen wegslepen, en gewoonlijk aan Kurden, Armeniërs of Perzianen verkoopen. Een der gebruiken, welke den Avaren, die, gelijk de overige krijgszuchtige stammen, na elken gelukkig uitgevallen strijd of rooftogt, de gevangenen onderling verdeelen, bijzonder eigen zijn, is het volgende. De gevangenen worden allen op eene en dezelfde plaats bij elkander gebragt en hier zeven zonnen lang ten toon gesteld, opdat al de tot den stam behoorenden hen in oogenschouw nemen, hen toetsen, en hun zoodanige vragen mogen doen, als zij gepast zullen oordeelen. Den achtsten dag verzamelt zich eene regtbank, welke uit zes der meest geachte grijsaards van den stam, en den Khan als voorzitter bestaat, om alle aanklagten te hooren, die tegen den eenen of anderen der gevangenen ingebragt mogten worden. De vonnissen,
door dezen gevreesden raad geveld, worden onverwijld voltrokken, en, zoo eene van deszelfs uitspraken de doodstraf toekent, wordt, bij waardering door scheidsmannen, eene vergoeding vastgesteld voor dien of diegenen der Avaren, aan wie de ter dood veroordeelde gevangenen geacht worden toe te behooren, omdat zij dezelve met gevaar van hun eigen leven hebben ingebragt.
Een van deze wilde Assizen, waaromtrent de Russische dagbladen bijzonderheden behelzen, is verleden jaar in het
| |
| |
woud van Bujnaki, niet ver van Tiflis, de hoofdstad van het Gouvernement Georgië, gehouden geworden.
Den 10den Junij 1840 had een allerbloedigst gevecht, bijna een veldslag, plaats tusschen de Russische troepen onder bevel der Generaals fesi, krabbe en sykojef, en de Cirkassische stammen, welke onder aanvoering van schammil, den Khan der Tschetschenzen, die thans als het opperste hoofd van het verbond aller bergvolken beschouwd wordt, vereenigd waren.
De strijd, die op de uitgestrekte vlakte van Daghestan, aan den voet der hoogten van Sutka, geleverd werd, duurde van het aanbreken des dags tot lang na zonsondergang. Alstoen trokken de bergbewoners, nadat zij een luisterrijk voordeel op de troepen van den Czaar bevochten hadden, in hunne ontoegankelijke rotskloven terug, rijk beladen met buit, en talrijke gevangenen met zich voerende. De Avaren, die voor hun aandeel, tot deze door schammil met zoo veel beleid bestuurde onderneming, een contingent van duizend ruiters, onder bevel van baty-mirza, den zoon van hunnen Khan mendly, geleverd hadden, keerden met 138 gevangenen, welke zij uit de gelederen der Russen weggerukt hadden, naar hunne tenten terug.
In het middelpunt van het woud van Bujnaki, op eene van boomen vrije plaats, waar de honderdjarige sparren en eiken door 's menschen hand geveld of door boschbrand verteerd zijn, verheft zich eene soort van met riet gedekte stulp, welke men het slot van den Khan noemt. Dit oord is eene der wijkplaatsen van dezen Nomaden-vorst. Het uiterlijk voorkomen dezer vorstenwoning gelijkt niet in het geringste naar de prachtige paleizen van den Tartaren-Khan der Krim, maar van binnen ontmoet men dezelfde weelde, denzelfden rijkdom. De toegang tot dit verblijf is door belemmeringen, welke deels de natuur, deels de hand der menschen opeengestapeld heeft, voor ieder ander dan eenen Avaar ontoegankelijk.
Op deze opene plek werden, nadat men alle voorzorgen tegen mogelijke vlugt genomen had, de op de Russen gemaakte gevangenen ten toon gesteld: elken gevangene waren de handen vast op den rug gebonden, en daarenboven had hij een dier stroptouwen om den hals, van welke de Tartaren zich tot het opvangen van wilde paarden bedienen, en welke zij arcan noemen. Het eind van dit touw
| |
| |
was, in een gemeenschappelijk middelpunt, aan eenen diep in den grond geslagen paal gehecht, en vijftig Avaren, met snaphanen en yatagans gewapend, hielden onafgebroken over de gevangenen wacht, terwijl, den geheelen dag door, de tot den stam behoorenden op het plein rondgingen, met onrustige nieuwsgierigheid de hier ten toon gestelde ongelukkigen gadesloegen, derzelver gelaatstrekken poogden te herkennen, en hun, zoo in Tartaarsche als in Russische spraak, listige strikvragen voorlegden.
In de woning van den Khan zaten middelerwijl de zes regtende grijsaards, met den Khan zelven aan hun hoofd, want het getal der regters moet zeven zijn, gelijk aan de zeven besneeuwde toppen of manen van den berg Elbroez, welken de stam als den zetel der Godheden beschouwt, die over de menschen na derzelver dood gerigt houden.
Toen almede het getal van zeven dagen onder deze, de regtspraak voorafgaande toebereidselen verstreken was, deed, op het oogenblik dat de opgaande zon met hare eerste stralen den digten gordel van groenend loof doorboorde, waarmede het zwaar geboomte de opene boschplek omgaf, een Avaar drie slagen op de zilveren cimbels, die bestendig voor de woning hangen, waarin de Khan vertoeft. Op dit sein traden mendly-Khan en de zes grijsaards naar buiten.
De Avaren zijn noch Mahomedanen noch Christenen. Hunne Godsdienst, wanneer men dien naam aan hun eigenaardig Heidensch geloof mag geven, schrijft aan het eerste voorwerp uit de natuur, waarop bij het begin van elken dag hunne oogen komen te rusten, eene bovennatuurlijke, hoezeer kortstondige magt toe. De Godheid, welke zij zelven op deze wijs zich geven, en waarin zij een blind geloof hebben, duurt voor hen slechts vierentwintig uren lang, en wordt des anderen daags door eene nieuwe vervangen.
Toen de Khan en de grijsaards uit de tent traden, sloegen zij hunne oogen in de hoogte, en, daar mendly-Khan eene raaf gewaar werd, die, zich in de morgenlucht badende, langzaam voortzweefde, riep hij: ‘De raaf is God!’ en oogenblikkelijk ging rondom hem een kreet van blijdschap en aanbidding op.
Nu werd een tapijt in de gedaante van een hoefijzer op den grond gespreid; op hetzelve namen de regters, en in derzelver midden de Khan, met onder het lijf gekruiste bee- | |
| |
nen, zitting; de cimbels werden met schel geklank tegen elkander geslagen, en toen dit geluid zweeg, traden, op eenen wenk van het stamhoofd, drie aanklagers te voorschijn.
‘Ik heb vijf der gevangenen voor Kabarders (Cirkassiërs der vlakte) herkend,’ zeide ali-kaztan, een van de dapperste krijgslieden der Avaren, en stapte in het midden van den kring; ‘die verachtelijke overloopers dienden in de gelederen der Russische troepen; nog op dit oogenblik zijn zij in de montering der slaven gekleed; ik beschuldig hen van verraad, want zij hebben de wapenen tegen hunne broeders gevoerd; derhalve vorder ik, dat zij met den dood gestraft worden.’
Hierna verscheen een tweede aanklager, mahomed-Bey. ‘Onder het getal der gevangenen,’ zeide hij, ‘bevindt zich een Russisch officier, wiens straf ik verlang. Die officier heet fintmayer; verleden jaar is hij, gekleed als een gemeen soldaat, in onze bergen gekomen en heeft zich voor eenen deserteur uitgegeven. Medelijdend hebben wij hem opgenomen, omdat wij hem voor ongelukkig hielden. Hij heeft onder onze tenten geslapen, van onze rijst gegeten, onze kumys gedronken; vervolgens is hij naar de zijnen teruggekeerd, en heeft hun aangebragt, wat hij van onze magt en onze ontwerpen beluisterd had. De officier fintmayer is een spion der Russen; ik vorder zijn leven, als boete voor zijn laaghartig en misdadig gedrag.’
Azral-leng, een derde aanklager, verweet aan eenen anderen officier, nikolaas buchanof geheeten, dat hij hem op de mis van Vladikaukasus bedrogen had, want dat hij hem met gouden muntstukken, die eene bijmenging van ander metaal bevatteden, twee paarden had betaald, welke hij hem verkocht had; gelijk het dan over het algemeen bij de Cirkassiërs en Avaren gebruikelijk is, dat zij zich, zelfs midden in den oorlog, naar Vladikaukasus begeven, om er met de Russen handel te drijven; wel te verstaan, dat men zich voorbehoudt, terstond na afloop der jaarmarkt, de wapenen weder op te vatten.
‘Wij hebben de aanklagten van ali-kaztan, mohamed-Bey en azral-leng met onpartijdig oor gehoord,’ sprak mendly-Khan en rees op van zijnen zetel; ‘men brenge de beschuldigden voor ons, en bij de raaf, den God des huidigen dags, zweren wij, ons te zullen nederzetten noch rus- | |
| |
ten, alvorens regt geoefend zij tegen beschuldigden en beschuldigers.’
De vijf Kabarders, die in de gelederen der Russische troepen gevangen genomen waren, verschenen het eerst. Zij erkenden hunne Cirkassische afkomst, doch voerden als verontschuldiging aan, dat de Russische gezaghebbers hen gedwongen hadden, in dienst des Keizers te treden en er in te blijven.
‘De gevangen vogel vlugt en keert naar zijne bosschen terug, zoodra hij de deur zijner kooi open vindt,’ zei de Khan.
De Kabarders zwegen; na eenige seconden aarzelens echter nam een hunner weder het woord: ‘Wij hebben tegen onze broeders niet gestreden,’ zeide hij.
‘Hebt gij dan ten minste eenen der Russische slaven gedood?’ vroeg hem de Khan.
‘Neen, nimmer!’ hernam met eenen zucht de Kabarder.
Stilzwijgen heerschte in de vergadering; de regters schenen te raadplegen, en de menigte verwijderde zich, om hen in hunne overwegingen niet te storen. Drie cimbelslagen riepen het volk terug, en Khan mendly sprak in de volgende bewoordingen het oordeel uit: ‘Geloofd zij de raaf, die aan de geregtigheid zijn licht schenkt! De wolf zelf bevecht zijns gelijken niet; er mag geen Cirkassiër zijn, die oorlog voert tegen Cirkassiërs. Verrader is, die, ten behoeve der slavernij, tegen zijne vrije broeders de wapenen opvat. Mogen onze yatagans op de hoofden der Moskoviten vallen als hagelslag op eenen ter vernieling gedoemden akker! Mogen de Russen verdwijnen als de rook onzer haardsteden! Maar even zoo treffe onze geregtigheid den verrader als de straal des bliksems. Dood aan de schuldigen! De paal straffe hun verraad!’
De Kabarders werden onder gebaren der vreeselijkste wanhoop weggevoerd.
Nu werd de officier fintmayer voorgebragt; maar op geene der vragen, welke de regters hem deden, gaf hij eenig antwoord, alleen door teekenen te kennen gevende, dat hij de landstaal niet verstond.
Mohamed-Bey, zijn aanklager, drong er op aan, dat men getuigen hooren zou. Er traden verscheidene op; en toen nu allen verklaarden, dat zij dien officier ten stelligste herkenden, velde de Khan het vonnis, dat hem de oogen
| |
| |
uit derzelver holten gerukt zouden worden, omdat hij met derzelver hulp den weg naar den stam gevonden had; dat hem de beenen afgehouwen zouden worden, omdat zij hem door het land gedragen hadden; dat men hem gesmolten lood in de ooren zou gieten, omdat deze de woorden der Avaren opgevangen hadden; dat hem de tong uit den mond gesneden zou worden, omdat zij hem had gediend, om het gehoorde te berigten; en eindelijk, dat hij met den paal ter dood gebragt zou worden.
Toen hij dit barbaarsche vonnis vernam, verloor de ongelukkige officier het stoïcismus, waarvan hij tot nog toe blijken gegeven had, en liet zijn vroeger besluit varen. Hij barstte uit in bedreigingen en in gesmeek, en, zich ten laatste aan onbegrensde vertwijfeling overgevende, dreigde hij, in Kabardische taal, met eene spoedige wraak voor den hoon, dien men in zijnen persoon den Keizer aandeed.
‘Onze uitspraak is regtmatig!’ riep de Khan; vervolgens omarmde hij mohamed-Bey. ‘Gezegend zij uwe ontdekking!’ zeide hij tot hem; ‘die Rus was werkelijk een spion. Laat hem razen; de paal zal hem weldra doen verstommen.’
Eindelijk verscheen voor deze vreeselijke regters de laatste der beschuldigden, buchanof, die door azral-leng aangeklaagd was, dat hij hem met vervalscht geld betaald had. ‘Het goud, hetwelk ik voor de paarden betaald heb,’ gaf hij op de beschuldiging ten antwoord, ‘is hetzelfde, waarmede, weinige dagen te voren, de betaalmeester van ons legerkorps mij mijne soldij voldaan had. Mist de munt haar vereischt gehalte, zoo kan dit niet met regt aan mij geweten worden, en, alvorens mij te veroordeelen, kunt gij u overtuigen, dat zij in al de Staten van mijnen verheven Beheerscher gangbaar is.’
‘Is hetgeen gij ons zegt ook waar?’ vroeg de Khan, en wierp daarbij een' doordringenden blik op den officier, wiens edele en onverzettelijke bedaardheid hem echter in dit hagchelijk uur niet verliet.
‘Ik spreek de waarheid, en roep daarbij de heilige Maagd en den heiligen nikolaas tot getuigen!’ hernam buchanof: ‘die waardig is het zwaard te dragen, zoekt zijn leven door geene logen te redden.’
‘Ik stel het vonnis tegen u uit,’ sprak de Khan, ‘tot dat - moge dit oogenblik nabij zijn! - uw Keizer in onze handen valt. Hebt gij de waarheid gesproken, zoo zult gij
| |
| |
vrij zijn en uw Keizer gestraft worden; loogt gij, dan wacht u straf, en over uwen Keizer zullen wij niet als vijanden, maar als regters regt spreken.’
De regtzitting was ten einde; de cimbels klonken weder met vreeselijk geraas. De regters lieten zich een maal voorzetten, dat uit pillau, gekookt schapenvleesch en kumys bestond, welk laatste een drank is, die van verzuurde paardenmelk bereid wordt. Daarna ging men over tot het deelen van den buit en van de gevangenen, terwijl de ongelukkige gevonnisden aan de beulen overgeleverd werden, die onverwijld hun werk begonnen.
Vier dagen daarna ontdekten de Russische schildwachten, die aan de linie van den Terek op de voorposten stonden, bij het eerste licht van den dageraad, zes van bast ontbloote en met bloed geverwde boomen, welke de wilde Avaren gedurende den nacht in het gezigt des vijands opgerigt hadden, en aan welke de verminkte ligchamen hunner slagtoffers gespiest waren.
|
|