Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Fransche jury.(Naar alphonse karr).Ga naar voetnoot(*) Ik heb eene geweldige hoogachting voor de edele instelling der Jury, gelijk ik over het algemeen voor alle mogelijke instellingen heb; maar desniettemin kan ik mij van zekere mathematische redenering tegen dezelve niet onthouden. Tacitus en cicero hebben gezegd, dat de waarheid slechts ééne gedaante heeft, de logen duizende. Hieromtrent, geloof ik, is wel ieder het eens. Inderdaad, wanneer een eenig regter eene slechts min of meer ingewikkelde zaak te beslechten heeft, zoo zijn er, minst genomen, twaalfderlei wijzen van beslissing, onder welke toch natuurlijk slechts ééne enkele de ware zijn kan. Voor eenen te onregte aangeklaagde is het dus reeds een groot nadeel, slechts ééne kans voor zich en elf tegen zich te hebben; en zeker reken ik nog zeer matig, wanneer ik tegen een juist vonnis maar elf verkeerde stel. Doch zelfs naar dezen maatstaf kan men, bij twaalf gezworenen, twaalf mogelijkheden eener juiste oordeelvelling en daartegen honderd tweeëndertig eener valsche onderstellen. Hoe dikwijls gebeurt het, dat dezelfde beschuldigde, dien de eene regtbank ter dood veroordeeld heeft, door eene andere volkomen vrijgesproken wordt, en zulks ondanks de voortreffelijk opgestelde redevoeringen van den Heer Procureur-generaal! | |
[pagina 296]
| |
Over het algemeen is de ambtspligt van dezen man een der belagchelijkste en tevens onzedelijkste, welke ik ken. Vijftien jaren van zijn leven brengt een Advokaat door met het verdedigen van onverschillig wien of wat; vervolgens wordt hij Procureur-generaal, en brengt nu nog eens vijftien jaren door met aan te klagen onverschillig wien of wat. Van tien beschuldigden worden er ten minste vijf vrijgesproken. De Procureur-generaal keert derhalve ten minste vijf malen van het parket naar huis, nadat hij zich vijf uren lang alle mogelijke moeite gegeven heeft, om eenen onschuldige op het schavot te brengen. Vervolgens nuttigt hij een lekker diner, gaat naar den schouwburg of naar gezelschappen, waarin hij met de uiterste beleefdheid en achting ontvangen wordt. Zonderling inderdaad, vooral daar men zulk een' onoverwinnelijken afkeer en weêrzin tegen den beul heeft; en evenwel zou, wilde men den Procureur-generaal en den beul op eene en dezelfde hoogte stellen, de laatste een zeker aantal onschuldigen, willens en wetens, den kop moeten afgeslagen hebben. De wegens halsmisdaad beschuldigden worden, bij eene zitting der Assises, altijd tot de laatste zitdagen bewaard. De gezworenen zijn dan reeds afgemat en ongeduldig geworden; en niet zelden is een mensch voor al zijn leven tot de galeijen veroordeeld geworden, minder om de zwaarte van hetgeen hij misdreven, dan omdat hij aan eenen Advokaat gelegenheid gegeven had, de Jury in eene vier uren lange redevoering te vervelen. Gewoonlijk verdeelt men de gezworenen in twee klassen: In die gezworenen, welke met het voornemen komen om nimmer schuldig te verklaren; en in die, welke met het voornemen komen om altijd schuldig te verklaren. De Heer lafitte verhaalde eens, dat hij eenen gezworene op de volgende wijs had hooren redeneren: Zoo geheel zonder reden zal men dat mensch daar toch wel niet tusschen twee Gendarmes op het geregtsbankje gezet hebben. Immers zou men niet durven wagen, mij of eenig ander eerlijk man aldus te behandelen. Iets moet de vent dan wel gedaan hebben. Gevolgelijk spreek ik: schuldig! Zij, welke nooit schuldig verklaren willen, spreken steeds van verzachtende omstandigheden. Een mensch was beschuldigd, zijne zuster vermoord en haar lijk aan stukken gesneden te hebben. De daad was bewezen. De Jury verklaarde | |
[pagina 297]
| |
hem schuldig, maar met verzachtende omstandigheden. Waar mogen die omstandigheden wel te zoeken geweest zijn? Misschien, omdat het zijne zuster was, of omdat hij de stukjes regt klein gesneden had? - Daarenboven heb ik, met betrekking tot de regtspraak door gezworenen, nog eene opmerking gemaakt, welke ik meen te moeten mededeelen. Alles is thans in handen van kooplieden, soms wel van kramers en winkeliers: het koninklijk gezag, de dagbladen, de posten en eerambten enz.; zelfs de justitie kon hun niet ontsnappen: laat ons eens zien, hoe zij dezelve handhaven. Volgens alle wetboeken en wetgevers, juristen en moralisten van alle tijden en landen, is moord de strafbaarste aller misdaden, hoe zij ook heeten mogen; diefstal staat twee of drie graden lager op de schaal. Sedert de invoering van het Jury-gerigt is die rangschikking omgekeerd; de schrikkelijkste, afschuwelijkste, strafwaardigste misdaad is diefstal. Moord vindt veel ligter verontschuldiging; wel te verstaan, dat ik hier van moord uit haat of wraakzucht spreek. Een roofmoord, dat is een met diefstal gepaard gaande moord, wordt even zwaar gestraft als diefstal zelf. - Twee menschen beleedigen onderling elkander, uit haat, verachting, of om welke reden het anders zijn mag. Nu wordt een dier beide door den ander gedood; zeker, dit strookt niet met de voorschriften van wet of zedeleer, denken de gezworenen, maar ons raakt het toch niet van zoo geheel nabij; de maatschappij, de betrekkingen der zamenleving (woorden, die in den mond van eenen gezworene hetzelfde beteekenen, als ‘ik,’ op gelijke wijs als het woord ‘volk’ in den mond van eenen demagoog) worden daardoor niet bedreigd. Maar een koopman (zoo als ik zelf er een ben) is bestolen geworden; hij woonde in eene afgelegene straat (even als die, waarin ik woon); de maatschappij (ik) heeft (heb) veel geld. De (mijne) eigendommen worden bedreigd. Gevolgelijk is diefstal de ergste aller misdaden. - O, gij Egoïsten! |
|