Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 244] [p. 244] De zanger. De Zanger heeft niets dan zijn luit en zijn lied; Maar 't grensloos gebied Van Waarheid en Schoonheid, van Reinheid en Deugd Ligt bloot voor zijn blikken; hij ziet het met vreugd, En wat het omsluit, Weêrklinkt in zijn zangen en trilt op zijn luit. 't Genot van dit leven, zijn wellust en smart Verteedren zijn hart; Wat Vriendschap en Liefde den stervling bereidt, Heeft bloemen der vreugd voor zijn treden gespreid; Hij zingt, wat hij smaakt, En de aarde ten tempel des Hemels hem maakt. Bedreigt hem het onheil, of strijdt hij den kamp Met onspoed en ramp, Dan zingt hij de smart, die 't genot hem ontrooft; Bij 't stijgen der klanken verheft hij het hoofd, En diep in de ziel Gevoelt hij zich sterk, wat op aard' hem ontviel. Het lijden rooft nimmer zijn geestkracht en moed, En vast staat zijn voet; Hij beeft voor geen nacht, die eens zeker verdwijnt, Als 't licht van een' eeuwigen morgen verschijnt; En rein is de troost, Die, rijk in verkwikking, het lijden verpoost. De Heerschzucht ontweldige aan de Onschuld de kroon, 't Geweld stijg' ten troon; Dan, moedig als Tyrtens, besnaart hij de luit - Tirannen verbleeken - 't geweld wordt gestuit - De geestkracht ontwaakt - Het Regt wordt gewroken, de keten geslaakt. En wordt weêr Astréa, op 't aardrijk gekeerd, Gediend en vereerd, Dan ruischt weêr zijn speeltuig, zoo zuiver van toon, Dan roemt hij de kunsten, haar luister en schoon; [pagina 245] [p. 245] Bij 't klinken der snaar, Bestrooit hij met bloemen het heilig altaar. Maar hooger verheft zich de Hymnus en rijst; Hij huldigt en prijst, In klanken, wier toonval de zielen doordringt, De Algoedheid, wier grootte de Aartsengel bezingt; Maar dan ook heeft de aard' Voor hem het genot van den Hemel bewaard! Dan zweeft hij gestarnten en melkweg voorbij En ademt er vrij, Dáár ginds, in een spheer, waar geen boei hem omklemt, Waar liefde zijn aanzijn tot vreugde bestemt; Hoog rijst dan zijn moed, En laag drijft deze aard', met haar smart, aan zijn' voet. De Zanger heeft niets dan zijn luit en zijn lied; Maar 't grensloos gebied Van Waarheid en Schoonheid, van Reinheid en Deugd Ligt bloot voor zijn blikken; hij ziet het met vreugd, En wat het omsluit, Weêrklinkt in zijn zangen en trilt op zijn luit. w.h. warnsinck, bz. Vorige Volgende