Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 689]
| |
eene bloemlezing uit des diepdenkenden Schrijvers Gedachten gaf, en die in de bekende luimige Inleiding voor die overzetting veel waars en schoons over den Duitschen Humorist gezegd heeft. Door dat werk vooral is jean paul bij onze landgenooten bekend geworden. Dat verdient hij. De Heer kreenen heeft het onderhavige werkje gelukkig vertaald, en zien wij niet verkeerd, ook eene gelukkige keus gedaan. Daarover, en over de moeijelijkheid, om dezen ‘hyper oorspronkelijken Germaan’ te vertalen, heeft de smaakvolle en vernuftige lublink weddik, in eenen vooraan geplaatsten brief aan den overzetter, veel, maar niet te veel gezegd. Jammer maar, dat hier ook wij, digtgemantelde en zwaar gemaskerde Recensenten, weder niet zonder eenige vegen uit de pen (dit is geene drukfout voor pan) vrij kwamen. Men heeft het dan schrikkelijk op ons geladen. Hier zouden wij kunnen zeggen, met een bekend sermoen; ‘schreeuw maar niet voor dat je wordt geslagen.’ Zal dit boekje lezers vinden? Ongetwijfeld. Menschen, die het begrijpen? Alle lezers zijn toch geen doorvliegers van boeken. Menschen, die het niet begrijpen? Genoeg; maar gelukkig durft niemand zeggen, jean paul niet mooi te vinden. Als de Heer kreenen, zoo als wij hopen, ons meer van den vernuftigen Schrijver der Vorschule der Aesthetik geeft, dan schrijve hij niet meer betrachten voor beschouwen, zoo als bladz. 85; en dan bedenke hij, dat ‘niess, de ster van de eerste grootte in het rijtuig, schitterde beneden in den drakenstaart van zijne loopbaan,’ onverstaanbaar is voor ieder, die niet weet, dat men in sterrekundige kunsttaal door den drakenstaart verstaat den dalenden knoop, zoodat deze laatste uitdrukking duidelijker ware geweest. Zie bladz. 52. Men vergunne ons een klein proefje mede te deelen: ‘Van nu af zal de massa van mijne lezers zich in twee groote partijen deelen: de eene zal te gelijk mij, en de andere, en deze bladzijden verlaten, om op de laatste na te zien, hoe de zaken wel afloopen; dit zijn de lezers van het einde af, die van verhalen, even als van kikvorschen, slechts het achterste gedeelte gebruiken, en, als zij maar konden, ieder uitmuntend boek in twee hoofdstukken zouden zamenstellen, het eerste en het laatste; en die aan elk hoofd van een boek, als aan eenen op tafel gebragten snoek, den staart in den bek steken, omdat juist deze bij verhalen en | |
[pagina 690]
| |
snoeken de minste graten heeft; personen, die maar zoolang bij wijsgeerigre en schertsende schrijvers blijven, als het vertellen duurt, zoo als de Noord-Amerikanen slechts zoolang luisteren naar den predikenden Zendeling tot bekeering der Heidenen, als zij brandewijn krijgen.’ Bladz. - die zoeke men zelf. |
|