ophaling van het verband, meest met de eigene nog al moeijelijke woorden van paulus, gevonden wordt; dat het tweede deel, aantoonende, hoe de werking van den Christelijken geest zich openbaart in de Gemeenten, met het derde, dat aanwijst, hoe die kenbaar wordt bij derzelver leden, ineenloopt, en onder ééne rubriek had kunnen gebragt, en meer grondig ontwikkeld, en zelfs met het vierde, dat ‘het zoo behandelde meer regtstreeks op ons zelve toepast,’ doelmatiger had kunnen vereenigd worden; dat alles vrij oppervlakkig behandeld is; dat de stijl, die zich reeds op zichzelven niet bijzonder onderscheidt, door de menigte van droog aaneengeregene Bijbelplaatsen, met aanhaling van kapittel en vers, niet veraangenaamd wordt; dat de correctie niet te best is; ook van dit een en ander is Referent door de lezing van dit stukje ten volle overtuigd geworden. Gaarne wil hij dit voor een gedeelte aan de overhaasting bij het opstellen en uitgeven toeschrijven, waarvan de Schrijver zichzelven bijna beschuldigt, en waarvoor althans in het laatste opzigt geene reden schijnt te zijn; maar al is het, dat de Schrijver (t.a.p.) aan deze zijne Leerrede ‘geenerlei wetenschappelijke waarde’ wil toegekend hebben, zou Ref. nogtans, daar zij nu toch uitgegeven is, om het loffelijk doel ten minste wenschen, dat zij anders gesteld ware, om meer algemeenen bijval te kunnen vinden, en het voorgestelde oogmerk gelukkiger te kunnen bereiken.