Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 639]
| |
Zal men een werk op zijne juiste waarde schatten, zoo moet vooral het doel worden in aanmerking genomen, waartoe de vervaardiger het bestemde. Volgens den Schrijver (Voorberigt) is dit Handboek vervaardigd om tot leiddraad te dienen bij het onderwijs in de Therapie aan Zeelands provinciale geneeskundige School. Tevens acht hij zijn' arbeid niet overbodig voor de leerlingen van andere Clinische Scholen en voor beginnende Geneesheeren. De beginselen, waardoor de Schrijver bij het zamenstellen van zijn werk bestuurd werd, stemmen den lezer reeds gunstig voor zijn' arbeid. Stelselzucht, misbruik van hevig werkende middelen, te weinig vertrouwen op de heilzame werkingen der natuur, ziedaar de klippen, tegen welke hij de jonge kunstoefenaren wil waarschuwen. - Indien in de zoo moeijelijke kunst van genezen eene waarschuwende stem behartiging verdient, dan is het zeker de stem eener veeljarige ondervinding aan het ziekbed; eene ondervinding, welke het resultaat is van naauwlettend en oordeelkundig waarnemen. Zoodanige waarnemingen moeten bij den jeugdigen beoefenaar der Geneeskunde te meer belangstelling wekken, wanneer zij voor een groot deel in het land, door hem bewoond, zijn opgegaard. Uit dit oogpunt beschouwd, zal dit Handboek, als het beantwoordt aan den tegenwoordigen stand der wetenschap, de voorkeur verdienen boven zoodanig, dat, hoe verdienstelijk anderzins, van vreemden oorsprong is. Onderzoeken wij nu, of in het geschrift van den Hoogleeraar de jonge de waarborgen te vinden zijn, welke het aan zijne bestemming kunnen doen beantwoorden. Van het standpunt, waarop de Schrijver zich geplaatst heeft, als meer naar een practisch doel gerigt, lag het in den aard der zaak, om bij zijne inleiding niet uit te weiden over de verschillende verdeelingen der ziekten; genoeg was het, hier op te merken, waarom hij zich tot die bepaalde, welke wordt afgeleid van derzelver wezenlijke en onafscheidbare toevallen. Voorzeker heeft de Schrijver deze verdeeling als de geschiktste leeren kennen, om jongelingen tot de praktijk te vormen; ten minste zouden ook | |
[pagina 640]
| |
wij dezelve als zoodanig aanbevelen, zonder haar daarom, op zichzelve beschouwd, als de beste te willen noemen. Het eerste Hoofdstuk (bl. 3-34) bevat eene algemeene beschouwing der koortsen. Wijl men tot nu toe te vergeefs getracht heeft eene juiste bepaling van koorts te geven, hare naaste oorzaak niet bekend zijnde, zoo worden de verschijnselen naauwkeurig beschreven, welke bij eene regelmatig tusschenpoozende koorts zich voordoen. Te regt acht de Schrijver het overbodig, eenige verklaring dier verschijnselen te geven, als uit de pathologie genoegzaam bekend; maar duidt die aan, waaruit men tot het aanwezen van koorts mag besluiten, als daar zijn: een vermeerderde of verminderde warmtegraad des ligchaams, eene tegennatuurlijk verhoogde werking van het hart en vaatgestel en bijgevolg een versnelde pols, afscheidingen, zoowel in hoeveelheid als in hoedanigheid, afwijkende van die in den gezonden staat, en stoornis van eene of meerdere verrigtingen. - Wie de koortszieken in de verschillende tijdperken eener tusschenpoozende koorts heeft waargenomen, zal moeten toestemmen, dat genoemde verschijnselen in het algemeen een' veiligen maatstaf aan de hand geven, om het al of niet aanwezig zijn van koorts aan te nemen. Op eene doeltreffende wijze worden verder de verschillende uitgangen der koorts beschreven, en bij de ontvouwing der kritische dagen, gelijk bij de verschillende aanwijzingen in de behandeling dezer ziekten, nuttige wenken aan den jeugdigen beoefenaar gegeven. In het tweede Hoofdstuk worden de tusschenpoozende koortsen beschouwd (bl. 34-56). Bij de beschouwing derzelve maakt de Schrijver van plaatselijke koortsen en van vermomde of gevaarlijke melding, en scheidt alzoo twee ziektevormen van elkaar, welke, naar het ons toeschijnt, tot ééne en dezelfde soort behooren. Wel geven wij toe, wat hij van de vermomde of gevaarlijke koortsen zegt, dat deze mede tot de plaatselijke moeten geteld worden, maar ook dit is omgekeerd het geval; zoo zal eene op bepaalde tijden wederkeerende en op zichzelve staande tandpijn, welke zonder gevaar ver- | |
[pagina 641]
| |
loopt, evenzeer in onze schatting eene vermomde koorts wezen, als die, welke zich onder het masker eener gevaar dreigende slaapzucht voordoet. Verder maakt de Schrijver indachtig aan het verschil, dat tusschen de gevaarlijke vermomde en andere, ook niet zonder gevaar verloopende koortsen bestaat, zoo als de febres comitatae: ‘want (dus schrijft hij) welke ook de toevallen, die eene zoodanige koorts vergezellen, wezen mogen, zij is geene vermomde koorts, wanneer derzelver verschijnselen kunnen worden afgeleid van of in verband staan met des lijders gesteldheid, welke vóór de koorts aanwezig was,’ enz. (bl. 32 en 40). Na bij de behandeling der koortsen op de verschillende geneesmiddelen de aandacht te hebben gevestigd, bepaalt zich de Schrijver met aan deze ziekten een besmettend vermogen te ontzeggen, en acht het overbodig, over de natuur der tusschenpoozende koortsen uit te weiden. Voor welke uitvoerige beschouwing beide onderwerpen vatbaar zijn, is overvloedig bekend. Wanneer men echter met een zuiver practisch doel werkzaam is, en zoo veel mogelijk aan het veld der bespiegelingen vreemd wil blijven, dan verwondert het ons geenszins, dat de Schrijver genoemde onderwerpen kortelijk heeft aangeduid. Veel en op eene verschillende wijze is, zoo wel in vroegeren als in lateren tijd, over de oorzaken der tusschenpoozende koortsen geschreven. Het gevoelen van onzen Schrijver zoekt de voorbeschikkende oorzaak in eene eigenaardige ziekelijke aandoening van het zenuwstelsel. Wanneer wij nagaan, dat de verschijnselen, welke dezen ziektevorm kenmerken, zoowel als de middelen, daartegen met vrucht gebezigd, aan eene storing van het zenuwstelsel denken doen, dan zal men met onzen Schrijver instemmen, als hij in dit stelsel de oorzaak der tusschenpoozende koorts zoekt. De wijze, waarop hier het zenuwstelsel wordt aangedaan, is evenmin te bepalen, als men rede weet te geven, waarom deze ziekten in lage en moerassige landen en onder een' vochtigen en veranderlijken dampkring heerschen. Geen wonder dus, dat wij hier alleen | |
[pagina 642]
| |
aan eene eigenaardige aandoening van het zenuwstelsel denken, en, gelijk bij zoo vele verschijnselen, welke het onbegrensde veld der natuur oplevert, ons tot nu toe met eene oppervlakkige kennis moeten tevreden houden. Hetgeen eindelijk de Schrijver over de voorzegging bij deze koortsen schrijft, maar vooral de wijze om dezelve te genezen en de voorschriften betreffende een' doelmatigen leefregel. verdient allezins behartiging. Op de beschouwing der tusschenpoozende volgt die der aanhoudende koortsen. ‘Door aanhoudende koortsen verstaat men die, welke, haar hoogste standpunt bereikt hebbende, van daar tot aan den afloop der ziekte, zonder vermindering of verslimmering harer toevallen, voortduren.’ (Bl. 57) - Te regt laat de Schrijver hierop volgen, dat, in een' strengen zin van het woord, zoodanige koortsen niet bestaan, en geeft daarop het onderscheid aan tusschen deze en de nalatende koortsen, welke alleen dien naam verdienen ‘zoo het toe- en afnemen derzelve niet uit den aard der ziekte voortvloeit, gelijk zulks het geval is bij nalatende koortsen, maar slechts aan toevallige omstandigheden moet worden toegeschreven, en bij gevolg op onbepaalde tijden wordt waargenomen. Alsdan moet eene zoodanige koorts als eene aanhoudende beschouwd worden.’ Onder de aanhoudende rangschikt onze Schrijver de ontsteking-, zenuw-, rot- en teringkoorts, waarvan de eerste den inhoud van het derde Hoofdstuk vormt. (Bl. 58-76). De ontstekingkoortsen worden naar derzelver hevigheid verdeeld, zoodat die, welke als den hoogsten graad der ziekte voorkomt, eigenlijk ontstekingkoorts te noemen is. - Uit een practisch oogpunt beschouwd, is deze verdeeling zeer doeltreffend, en geenszins wordt hierbij eene verdeeling gevorderd dezer koortsen met of zonder plaatselijk lijden. Bij de jonge beoefenaars onzer wetenschap bestaat er, vooral in onzen tijd, (en sommige Handboeken geven hiertoe dikwerf aanleiding) eene te sterke neiging, om in ontstekingkoortsen zich bij het plaatselijk lijden te bepalen, en in deze ziekten met eene plaatselijke bloedontlasting | |
[pagina 643]
| |
te beginnen, terwijl in de meeste gevallen eene algemeene bloedlating de plaatselijke moet voorafgaan. - Niet dat de Schrijver het plaatselijk lijden uit het oog wil verloren hebben. ‘Zeldzaam (dus schrijft hij) wordt deze ziekte eenvoudig en oorspronkelijk, meestal ten gevolge eener plaatselijke ontsteking of beleediging van belangrijke deelen, of in verbinding met uitslagziekten, werkdadige ophoopingen van bloed, bloedvloeijingen enz. waargenomen.’ Hierop worden de verschillende oorzaken, uitgangen en voorspelling bij deze koorts opgegeven, en met de mededeeling eener doeltreffende behandeling dit Hoofdstuk besloten. Onder de uitwendige middelen, welke behalve de algemeene en plaatselijke bloedontlastingen worden voorgeschreven, vinden wij aanbevolen laauwe pappen en stovingen, hand-, voet- en algemeene baden, verkoelende klisteren, zuurdegen en mostaardpappen; terwijl spaansche vliegpleisters, uit hoofde van haar prikkelend vermogen op het vatenstelsel, hier over het algemeen nadeelig zijn. - Wanneer wij onzen Schrijver in deze ziekte tegen prikkels zien waarschuwen, en verkoelende middelen op den voorgrond stellen, dan laat zich het doel, dat hij hier met zuurdegen en mostaardpappen heeft, ligtelijk begrijpen. In den loop der ziekte namelijk, wanneer de hevigheid der koorts geweken is, kan men van een' met vochtige warmte vereenigden prikkel aan de onderste ledematen eenig nut verwachten tot het verkrijgen of bevorderen eener heilzame scheiding. Hiertoe zijn zuurdegen en mostaardpappen uitnemend geschikt, wijl zij, met behoedzaamheid bereid en aangelegd, dien doordringenden prikkel niet veroorzaken, welke door de werking eener spaansche vlieg wordt te weeg gebragt. Dat de Schrijver in het gebruik van bovengenoemde middelen behoedzaamheid verlangt, zal ieder verstaan, die de door hem aangeprezene geneeswijze heeft willen begrijpen.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|