goed het geval zijn, zonder dat de steller dezer regelen het weet, want tot op heden, 1o. Sept. 1841, is hem nog geen tweede Stuk dezer Bijdragen geworden. - ‘Maar hoe bevalt u het eerste Stuk, zij het dan al bij uitsluiting Duitsch?’ - Uitmuntend. - ‘Waarom?’ - Wel, eenvoudig daarom, dat men uit de Theol. Stud. u. Krit. en uit rheinwards Rep. juist gekozen heeft, hetgeen ook mijne aandacht had getrokken. - ‘Hiermede komt gij er ditmaal niet af; welk is uw oordeel over de bijzondere Verhandelingen in het eerste Stuk?’ - Eenvoudig dit, dat umbreit's Verhandeling over Ps. XXII vooraan had moeten staan, als de minst belangrijke; terwijl nu het voortreffelijk opstel van zarnack, over het Goddelijk gezag der Schriften van het N.V., het geheel opent, en door lange's hoogstgewigtig stuk, over de echtheid der vier Evangeliën, waarvan onze da costa goed partij heeft weten te trekken, gevolgd wordt. Umbreit staat alzoo in minder gunstig licht, want hij is reeds overschaduwd, ofschoon ook zijn voorganger het een en ander overdreven moge hebben. De lezing van hetgene hagenbach schreef, over johan jacob wettstein en zijne tegenstanders, raad ik u almede ten sterkste aan; alsmede die van het stof tot nadenken gevende Stuk van bretschneider, over de grondslagen, waarop de magt der R. Paussen berust. Tholuck's arbeid zal u desgelijks een aangenaam uur geven. - ‘Gij oordeelt dus over het geheel, dat het verdient, dat men er op inteekene?’ - Ja, en vooral wanneer de Redactie zal toonen, dat zij zich niet enkel tot
Duitschland wil bepalen, maar ook Engeland en Frankrijk onder het buitenland opneemt. Mogen er vele liefhebbers zijn, opdat de onderneming gelukkigen voortgang hebbe!