voegen, ‘betrekking hebbende tot de zaak van het Goddelijk Christendom’; en wij zullen kortelijk opgeven, wat hier gevonden wordt.
Het eerste en grootste stuk, dat een derde van het geheel bedraagt, (bl. 1-86) heet de Karavaan te Bethlehem, of het heil der waarheid gevonden. Het moet een Oostersch reisgezelschap verbeelden, dat (van waar?) naar het Noorden, Rome, Athene, Egypte reist, vriendelijke mededeeling over Indië en China ontvangt, voorts naar Perzië, en verder zich over Jeruzalem naar Bethlehem begeeft, en daar waarheid en rust des gemoeds vindt door de geboorte van jezus. Dit een en ander, ofschoon niet in alles waarschijnlijk, is over 't geheel nog al goed volgehouden, geeft geen kwaad overzigt van den staat van Godsdienst en Wijsbegeerte op de eerstgenoemde plaatsen, en toont het onbevredigende daarvan, zoo er niet meer gevolgd ware.
Ook het volgende (bl. 87-124) heeft zijne nuttigheid, daar het, in vier brieven aan eenen pas gehuwden vriend, den Bijbel als den besten huisvriend aanprijst, 1. omdat hij ‘ons aangenaam en nuttig bezig houdt;’ 2. omdat hij ‘den smaak voor schoone kunsten en wetenschappen bevredigt en veredelt;’ (Rec. zou liever zeggen ‘voor het schoone,’ want de Bijbel levert ons immers geene bijdragen tot de schoone kunsten, b.v. Schilder- of Beeldhouwkunst, of tot de wetenschappen, zoo als Wis-, Natuuren Sterrekunde) 3. omdat hij ‘ons oog opent voor het ware, een trouwe raadsman ten goede is, en ons in het verkeer met menschen met zijne goede diensten bijstaat;’ (hiervan hadden beter twee artikels kunnen gemaakt worden) 4. omdat hij ‘den mensch trouwhartig opbeurt, wanneer hij in zijn levenslot door mismoedigheid gekweld wordt.’
Iets over de betrekking tusschen hemel- en aardbewoners heet het derde stuk, bl. 125-137, en wordt opgegeven als ‘fragment eener Leerrede over luc. XV:7.’ Nu ja, het is een fragment, waaraan veel aan te vullen, maar ook waarop (naar Recs. inzien) veel af te dingen zou zijn, doch tot welk een en ander het hier de plaats niet is: het