Bloemlezing uit de Gedenkschriften van Dr. M. Luther, vertaald door B.T. Lublink Weddik, Predikant bij de Evangelisch-Luthersche Gemeente te Amsterdam. Iste Deel. Te Amsterdam, bij G. Portielje. 1840. In gr. 8vo. XXVI en 280 bl. f 3 - :
Dit werk, dat met nog een of twee Deelen compleet zal zijn, is een zeer gepast aanhangsel tot dat andere van denzelfden Schrijver, getiteld het Leven en Bedrijf van Dr. m. luther, waarvan in dit Tijdschrift voor 1838, No. XIII, en voor 1839, No. XVI, een, gelijk het verdiende, loffelijk verslag gegeven is. Men kan hierdoor den geest van den grooten Hervormer uit zijne eigene woorden, uit verschillende plaatsen zijner schriften aangevoerd, als de tolken zijner denkbeelden en gevoelens, des te beter leeren kennen; en die uittreksels bevatten ook op zichzelve veel goeds, dat nog heden ten dage van nut kan zijn. - In eene lezenswaardige Voorrede geeft de Schrijver rekenschap, wat hij ‘formeel en materieel’ tot deze Bloemlezing gedaan heeft; en hierin zal, vertrouwen wij, elk verstandig lezer hem over 't geheel bijvallen. Hij heeft (en ook dit verdient goedkeuring) zijne uittreksels onder zekere hoofdrubrieken in alphabetische orde gebragt, waarvan dit eerste Deel de volgende bevat: Aalmoezen. Aanzien des persoons. Adel. Afgoderij. Ambt. Armen. Armverzorgers. Arts. Avondmaal. Boete. Brood. Bruiloft. Bijbel. Christenen. Christus. Demoed. Dienstboden. Doop. Dood. Dronkenschap. Duisterlingen. Dweepers. Eerzucht. Evangelie. Gebed. Geboden (Tien). Geestelijken. Geld. Geleerdheid. Geloof. Gewetensvrijheid. Goederen (Aardsche). Godgeleerdheid. Handelstand. Heilige dagen. Hervorming. Hoop. Huichelarij. Huiselijk leven. Huwelijk. - Over het al of niet plaatsen van sommige stukken zou men kunnen verschillen; maar het zal hier geweest zijn: wie keus heeft, die heeft angst; en dan de gustibus non est disputandum. Met dankbaarheid nemen wij liever de ruikers bloemen aan, die de geëerde wandelaar ons heeft willen aanbieden;
over deze of gene rangschikking, over dit of dat bloempje, dat ons minder behagen mogt, willen wij geen vies gezigt zetten, en op zijne verdere wandeling willen wij hem geduld en genoegen toewenschen.