bonte kleur geeft: de gesprekken, opmerkingen en onderhandelingen der reizigers hadden wij gaarne in een' meer natuurlijken, gezelligen toon verlangd; hierdoor zou dat contrast van luim en moraal, van dogma en godsdienstige beschouwingen zoo groot niet zijn geweest. Er heerscht op deze en gene bladzijde een zekere mystieke toon. De Natuur, voorzeker, de bewoners van verschillende landstreken kunnen bij den welgestemden reiziger zielverheffende, Godverheerlijkende gedachten doen ontstaan, die dan, uit zijn binnenste oprijzende, zoo vele danktoonen zijn, door hem den Gever alles goeds, den Uitdeeler van alle tijdelijke en geestelijke zegeningen toegebragt; maar, om op eene wandeling zóó te redeneren en te moraliseren, als b.v. hier in de XVIde afdeeling, waar de reizigers de Valk gaan bezoeken, geschiedt, komt Rec., den aard vooral van het werkje in aanmerking nemende, ongepast voor. Vele overdenkingen kunnen, buiten twijfel, bij den nadenkenden, het vale Veluwland overtrekkende, opkomen; maar zoo als ze hier, bij het denken aan en naderen tot de Valksche menschen, gevonden worden, kunnen ze niet bevallen. Het kwam onder anderen den reizigers voor, ‘dat, al was het niet naar het ligchaam, er dan toch wel op de Veluwe naar den geest sommigen waren, die gaarne zeiden: “ik ben rijk en verrijkt en heb geen dings gebrek;” en of dan misschien niet de gelijkenis van het huis gekeerd met bezemen, verlaten door eenen, en wederom ingenomen door zeven duivelen, een woord van toepassing op zoodanige menschen zoude zijn, dat zouden zij wel gelooven kunnen.’ En verder, van de arme landstreek gewagende, die eenmaal bezaaid stond met boomen, maar, deze, de eerste kinderen der schepping, (?) uitgeroeid zijnde, heide was gebleven, heet het: ‘Uw beeld is het, o mensch! gij, die het evenbeeld Gods
waart, en het niet meer zijt! - Ach! laat geen oogenblik voorbijgaan, om aan uzelven te doen, wat gij aan de natuur niet deedt. Nog is er herstelling mogelijk; nog is weder herleving, vernieuwing, wedergeboorte denkbaar en uitvoerbaar. - Ja zekerlijk, zoo is het, want de natuur is nergens zoo