Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 550]
| |
Het Noorden en het Oosten. Reisherinneringen van Mr. J. van 'sGravenweert, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Staatsraad, Lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, enz. enz. III Deelen.(Vervolg en slot van bl. 516.)
Wij kunnen den reiziger moeijelijk op zijnen togt door Syrië en naar Palestina volgen, zonder al te uitvoerig te worden. Korteren of langeren tijd hield hij zich op in eene en andere der voornaamste plaatsen, b.v. Antiochië, Aleppo, waar hij, daartoe uitgenoodigd, dan toch aan ibrahim een bezoek gaf, die hem met de uiterste beleefdheid ontving, en door ernstige waarschuwing tegen de moeijelijkheid, ja het levensgevaar, van de voorgenomene reis naar de ruïnen van Palmyra, die stichting van salomoGa naar voetnoot(*), deed afzien. Te Lattakie (een der oude Laodicea's) gekomen, naderde hij den Libanon, en verzuimt niet, in dit gansche land, waar het pas geeft, de Kruistogten te herinneren, van welke nog volksverhalen en overleveringen bestaan. Over Tripoli en Beyruth, dat verrukkelijk schoon moet liggen, Sidon, dat zoo vele oude herinneringen heeft, en Tyrus, dat ‘Londen der aloudheid,’ ging de reis naar het in de Kruistogten vooral zoo beroemde Ptolemaïs, het in de tijden van bonaparte en weder in deze dagen zoo veel besprokene St. Jean d' Acre. Thans, aan den voet van den Karmel, kwam hij op den klassieken grond der Israëlitische oudheid; en het is hier, bij het bezoek der zoogenaamde grot van elia, dat van 'sgravenweert de denkbeelden over de Profeten uit, welke in dit TijdschriftGa naar voetnoot(†) reeds door eene andere hand wederlegd zijn geworden op eene wijze, met welke Rec. het goeddeels eens is. Nog andere plaatsen zijn tot dit onderwerp betrekkelijk, waar de Schrijver over bijbelsche geschiedenis en personen gedachten mededeelt, die wel geene algemeene goedkeuring zullen vinden. Want ofschoon hij met nadruk, zelfs con amore, spreekt over hetgeen door ezechiël (Hoofdst. XXVI-XXVIII) ‘heerlijk, met een' gloed van dichterlijke verwen, met onnavolgbare majesteit, over | |
[pagina 551]
| |
Tyrus gezongen en geprofeteerd is,’ steekt daarbij zonderling af, dat, ofschoon de Schrijver erkent, dat de indrukwekkende voorspellingen der Profeten over deze landen meestal treffend zijn vervuld geworden, hij het er nogtans voor houdt, dat ‘het lot der verwoesting, de gewone loop van wereldsche verheffing en vernedering, welke ook na eeuwen aan Londen, Parijs en Petersburg zal te beurt vallen,’ van dien aard is, dat men, ‘om het te voorzien en te voorspellen, geene hoogere aanblazing noodig heeft.’ (D. II. bladz. 295, 298.) Er is meer in het werk, dat van de zijde der averegtsche denkbeelden over den Bijbel geene gegronde aanmerkingen ontgaan zal. Zoo meent de Schrijver (D. III. bladz. 23), dat de Apostelen, den heuvel Golgotha en de plaats van 's Heilands graf kennende, die plaatsen hebben aangebeden, hetgeen ons zeer ongeloofbaar voorkomt; - zoo zegt hij, dat de Apostelen uit Gethsemane gingen, ‘om jezus te verloochenen,’ (ald. bladz. 48) hetgeen alleen van petrus kan gezegd worden, schoon dan nog moeijelijk, dat hij daarom uit den hof naar Jeruzalem ging; - zoo spreekt hij (ald. bladz. 54, 55) van de hemelvaart van jezus, ‘die hem zeer duister blijft,’ op eene wijze, die genoeg te kennen geeft, dat hij haar naauwelijks gelooft. (Ons dunkt deze gebeurtenis vrij wat geloofbaarder, dan dat ter plaatse, waar het opschrift gelezen wordt: Hic de virgine Maria Jesus Christus natus est, de Schrijver ‘aan deze plaats een onvoorwaardelijk geloof hecht;’ ald. bladz. 59); - zoo vergist hij zich, wanneer hij (D. II. bladz. 248) zegt, dat Laodicea volgens de Apostelen noch koud, noch warm was; woorden, die toch door hem, die (ald. bladz. 161) de Openbaring van johannes voor een ‘Goddelijk voortbrengsel’ houdt, wel als een gezegde van den verheerlijkten Heer zelven zullen erkend worden. Om hem evenwel regt te doen, mogen wij niet verzwijgen, dat hij de plaatsen, waaraan de gewigtigste herinneringen uit het leven van jezus verbonden zijn, met een godsdienstig gevoel bezocht, en er met echt Christelijke geestdrift van spreekt; waarom wij dan ook ten opzigte der, gelijk de Theologen het noemen, minus fundamentalia zijne denkbeelden aan hunne plaats laten. Des Schrijvers plan was, naar Tantoura, het Nephthoa der H. Schrift, en vandaar over Cesarea en Jaffa te reizen, om van het beroemde Joppe, over Gaza en Hebron, alle plaatsen uit de Bijbelsche geschiedenis overbekend, naar Jeruzalem | |
[pagina 552]
| |
te gaan; doch berigten van het uitbreken der pest te Jaffa, en van de waarschijnlijkheid, dat de poorten van Jeruzalem eerlang zouden gesloten, en de reizigers, althans de van Jaffa komenden, niet meer in de stad toegelaten zouden worden, deden hem van besluit veranderen, en over Ramla regtstreeks naar de hoofdstad vertrekken. Wij kunnen ons niet onthouden, hier eene plaats af te schrijven: ‘Nu ontdekt men aan den gezigteinder een' geelkleurigen muur met torens, en alles roept uit in zijne eigene taal: El-Kods! Hagiopolis! Jeruzalem! - Onbeschrijfelijk is de gewaarwording van dat oogenblik; onwillekeurig ontblootte ik mijn hoofd; wat ik sprak of bad, weet ik zelf niet; dit slechts weet ik, dat mijne aandoening ten top was gerezen. - Ik was hier dan aan het hoofddoel van mijn' langen en vermoeijenden togt genaderd; hier was dan de plaats, waar op Moria's top de geloovige abraham, zonder morren, het gevoeligste offer voor het vaderhart aan jehova gebragt had; hier dat Sion, david's burg, waar hij den zetel van Israël gevestigd had; hier praalde op Moria die prachtige tempel van salomo, het middelpunt der aanbidding van den eenigen waarachtigen God, toen het overige heelal in afgodendienst verzonken lag; vanhier werden door eenen nebucadnezar de stammen naar Babel weggevoerd en verspreidden zij zich het eerst over de aarde; hier rees, na zeventigjarige ballingschap, die tweede tempel, door vespasianus vernietigd, om niet weder te herrijzen; hier klonk de stem der Dichters, der Profeten van Israël; hier ruischten de Psalmen van david; hier eindelijk verscheen en leed die messias, wiens bloed op Golgotha stroomde tot verzoening van het menschdom met den vlekkeloozen God, en na wiens verheerlijking noch Moria, noch Garizim de uitgelezene plaatsen der aanbidding, maar geheel onze aardbol een tempel des Allerhoogsten zoude worden. - En dan de vervulling van jezus Godspraken; de pogingen, hier aangewend, om zijne hemelsche leer te vernietigen; de vroomheid eener helena, om de gewijde plaatsen, door christus lijden geheiligd, te erkennen en te behouden; de woelingen der volken op dit kleine punt; de drift der Saracenen en der Muzelmannen, der saladins en zijner helden, om Moria te bezitten; de godsvrucht der Christen-Ridders en Vorsten, de bloem hunner eeuw, die weelde en rust en vaderland verlieten, om op honderden en duizenden | |
[pagina 553]
| |
uren afstands in gebrek en strijd het kruis van den Verlosser na Hem te dragen, te verheerlijken, en de plaats, waar hij gelegd was, te bemagtigen. Tasso en zijn verrukkelijk verlost Jeruzalem; de vroegste oudheid; het rijk van Juda; de Macchabeërs; de nederige jezus en zijne verlossende kruisiging; de verwoesting der stad; de Profeten en de Kruistogten; de herinneringen mijner jeugd, - alles drong zich als in een reusachtig, afwisselend, doch waarachtig tafereel voor mijnen geest op, toen ik zelf die plaatsen naderde, voor den Israëliet en den Christen de gewigtigste van het onmetelijk heelal.’ Gaarne hebben wij deze schoone plaats medegedeeld; en hoe minder wij nu overigens van het bezoek des Heiligen Lands zeggen, des te meer zullen wij onze lezers welligt naar het werk zelf heenlokken. Men zal het zich, ook na de lezing van la martine's reis, niet beklagen. Deze geeft meer zijne eigene denkbeelden, indrukken en gevoelens terug, dan een eigenlijk reisverhaal en plaatsbeschrijving. Waar hij het laatste doet, wordt zijn ‘dichterlijk tafereel,’ even als poujoulat, chateaubriand en anderen, door van 'sgravenweert nog al eens teregt gewezen. Onder de oudere reizigers wordt aan onzen claas de bruyn de meeste lof van naauwkeurigheid, zoo in tekst als in afbeeldingen, gegeven. Met hooge belangstelling las Rec. vooral dit gedeelte der reis; over Jeruzalem; over het heilige graf, waar de godsdienstige toon van den Schrijver ons diep trof; over den Olijfberg; over Bethanië; over Kedrons beek; over Bethlehem, en wat niet al! - Jericho en de Doode Zee moest hij, wegens de toenemende pest, onbezocht laten, en Jeruzalem spoediger, dan anders gewenscht of voorgenomen was, vaarwel zeggen. Thans ging de reis door het oude Samaria, over Sichem, (het tegenwoordige Naplous) naar Galilea, ‘een voortreffelijk schoon land, bijzonder de vlakte van Esdrelon, tusschen den kleinen Hermon en den hoogen Thabor’, waar zich de herinneringen uit het openbaar leven van jezus opeenhoopen, en om deze ook het onbeduidende Nazareth bezocht werd; en uit deze landstreek naar Damascus, van waar hij in een gezelschap van ruim veertig personen, ter wederkeerige beveiliging tegen mogelijke aanvallen der opstandelingen, naar Baalbek vertrok, en van daar, nadat de Libanon en deszelfs beroemde cederen bezocht waren, naar Beyruth, waar onze | |
[pagina 554]
| |
reiziger zich inscheepte naar Smirna, waar hij na eene zeer tegenspoedige reis, en zonder Cyprus, om de quarantaine, en Rhodus, om onwilligheid van den kapitein, te hebben aangedaan, aankwam, en waar hij afscheid nam van den Heer d. testa, die hem als tolk van Konstantinopel af verzeld had. De Schrijver, altijd bij zich hebbende den kamerdienaar, dien hij uit Holland had medegenomen, vertrok met eene Fransche stoomboot naar Griekenland. Te Syra hield hij quarantaine, en stoomde voorts naar den Piréus. Wij behoeven niet te zeggen, hoe belangrijk de herinneringen zijn, die dit gedeelte der reis heeft voor den beminnaar der klassieke oudheid, vooral te Athene, dat middelpunt van de kennis en beschaving van vroegere eeuwen, waar nog zoo vele overblijfselen den blik des reizigers boeijen. De Heer van 'sgravenweert genoot er, ook ten hove, een allerbeleefdst onthaal, hem welligt als beoefenaar der Grieksche letteren, huldiger van bozzaris, en oud medelid eener Commissie van Phil-Hellenen te Amsterdam, in nog ruimer mate, dan gewoonlijk, geschonken. Van de oudere en nieuwere Grieksche geschiedenis wordt weder het noodige gezegd, gelijk ook van den tegenwoordigen toestand van dit jeugdige rijk. Na eerst Maltha bezocht en bezien te hebben, stak de Heer van 'sgravenweert naar Sicilië over. Dit beroemde eiland werd wederom naauwkeurig bezigtigd; het is ook het laatste, dat met uitvoerigheid beschreven wordt, want van nu af wordt de terugreis in weinige bladzijden afgedaan, en van Napels, waar hij ook vroeger geweest was, het een en ander, van Rome, Turin, Milaan, Florence, Genua, Verona, Tyrol en Duitschland niets gezegd. ‘Alle deze oorden zijn duizende malen door velen beschreven of bezocht.’ Dit is evenwel van de eerstgenoemde plaatsen niet zóó algemeen, of wij hadden er onzen kundigen reiziger gaarne eens over gehoord, even gaarne als over het Oosten, schoon ook daarmede door hedendaagsche reisbeschrijvers niet geheel onbekend gelaten. Over Rome en Italië niet het minst hadden wij, vooral na het hier en daar niet kwade, maar toch veelzijdig oppervlakkige werk van den, gelijk hij hier genoemd wordt, verdienstelijkenGa naar voetnoot(*) wap, dit gewenscht, en het zou bijlange geen onaangenaam geschenk zijn, indien van 'sgra- | |
[pagina 555]
| |
venweert aan de herinneringen zijner reizen in Italië eens een afzonderlijk boekdeel wilde wijden. Wij eindigen ons verslag met de aanwijzing van het een en ander, waarop onze aandacht viel, of waarop wij aanmerking meenden te moeten maken. Onder de reisbeschrijvingen geeft van 's gravenwweert (D. I. bladz. 5) ook op le mestre, gulliver en klaas klim. Het zal toch wel niemand invallen, deze satyrieke schriften, om den vorm, reisbeschrijvingen te noemen. Hoe holbein's doodendans kan gezegd worden, ‘in zijnen tijd als een wenk voor de magtigen der aarde te zijn daargesteld, als bij gebrek van dagbladen en burgerlijke vrijheid eene waarschuwing der naderende verantwoording na den dood,’ begrijpen wij niet. (Het eerste staat D. I. bladz. 5; het laatste ald. bladz. 14.) Dat de bemagtiging van het gulden vlies door jason eigenlijk bestond in het overbrengen van den wolhandel naar Griekenland, wordt, met apodictische zekerheid, D. I. bladz. 246 gezegd. Wij achten deze verklaring van het doel van den Argonauten-togt nog zoo zeker niet bewezen. Misstellingen zijn: dat de Ramadan (Turksche vasten), na gevierd te zijn, voor twaalf maanden ter ruste gaat; D. II. bladz. 99; dit moet elf zijn, want de twaalfde maand is weder de Ramadan; - dat in het midden van het koor der kerk van het H. graf een steen ligt, welke op het middelpunt der aarde zou liggen, en dit alzoo aanwijzen, (D. III. bladz. 30) laten wij nu eens gelden: maar erger is het: ‘Daar dit punt wel reeds vóór de ontdekking van Amerika en Australië zal aangewezen zijn, zal het ook wel onjuist wezen.’ Welk denkbeeld vormt men zich toch wel van het middelpunt der aarde? Onder het schrijven is der pen ook gewis de aanmerking ontsnapt, dat de grond in Denemarken vlas en lijnzaad voortbrengt, (D. I. bladz. 19) en dat don manuel de vilhena, D. III. bladz. 207, Grootmeester van de Portugesche taal genoemd wordt. De stijl, juist omdat dezelve over het geheel uitmunt, moest niet ontsierd worden door zinsneden, als: ‘Aan het einde dier wandeling, op een bevallig plein, waar ik in een zeer groot en peperduur huis, het hôtel de Petersbourg, woonde, en niets anders bekomen kon, dan de fraaije inwoning; terwijl alle de levensbehoeften bij een' restaurateur moesten worden besteld, heeft de stedelijke erkente- | |
[pagina 556]
| |
lijkheid het bronzen standbeeld van den voortreffelijken richelieu opgerigt.’ (D. I. bladz. 240.) ‘Boven deze deur is een reusachtig groote en breede steen, die de deur vormt.’ (D. III. bladz. 202). Evenmin de zuivere taal door: zich, voor elkander, D. I. bladz. 160; bejegenen, voor ontmoeten, D. II. bladz. 139; gezinningen, ald. bladz. 111; D. III. bladz. 248. Ten gevolge eener verkeerde interpunctie is onzin, D. I. bladz. 76: ‘Het regt wordt uitgesproken in eersten aanleg; door een Lagman in beroep; door een hooger geregtshof,’ waar het eerste (;) na het woord Lagman moest staan en na beroep weggenomen. Het was geen vitlust, die ons de aanmerkingen ingaf, welke wij maakten. Daartoe schatten wij deze reisbeschrijving te hoog, en betuigen dat van geheeler harte aan den Schrijver, die zich zeer beklaagt over de onverschilligheid en miskenning, hem van der jeugd af in zijn vaderland ten deel gevallen. (D. III. bladz. 302.) Houdt hij zichzelven voor een bewijs, ‘dat onze hedendaagsche regeringen zich slecht verstaan op het vereeren en beloonen van wezenlijke verlichting en groote verdiensten’? (D. II. bladz. 155.) Dat men iets in kwade luim denkt of schrijft, begrijpen wij; maar dat men het, al ware het bij het nalezen der drukproeven, kan laten staan en drukken, begrijpen wij niet. |
|