| |
Proeve van Onderzoek omtrent het Armwezen in ons Vaderland, en naar de meest doeltreffende middelen, die verder, ter verbetering van het lot der Armen, zouden kunnen aangewend worden. Door G. Luttenberg, Secretaris der Stad Zwolle, enz. Te Zwolle, bij W.E.J. Tjeenk Willink. 1841. In gr. 8vo. XVIII en 142 bl. f 1-80.
In het Voorberigt oppert de Schrijver het denkbeeld, dat onderscheidene der door hem voorgedragene stellingen en middelen aan bedenkingen onderhevig zullen bevonden worden: ‘Alleen dit hoop en meen ik billijk te mogen verwachten, dat men zijne aanmerkingen met bescheidenheid en onpartijdigheid zal voordragen, en dat men de recensiën door de naamteekening gelieve te doen verzeld gaan; wanneer ik misschien zoude kunnen opgewekt worden, indien het pas gaf, of rondborstig mijne dwaling te erkennen, of nadere inlichtingen mede te dee- | |
| |
len.’ De tegenwoordige aankondiging is van geene naamteekening verzeld, en dit (het regt tot dien eisch daarlatende) strekke den Heere luttenberg al aanstonds ten bewijze, dat er bij ons geene bedenkingen, aangaande de door hem voorgedragene stellingen en middelen zijn opgerezen, die wij van genoegzaam gewigt keurden, om aan zijne nadere overweging te onderwerpen; ook gelooven wij niet, dat er, op goede en hechte grondslagen, aanmerkingen van eenig belang tegen dit geschrift zullen in het midden gebragt worden.
Het belangrijk onderwerp wordt beknopt maar ook tevens volledig behandeld. Zich niet toegevende aan redeneringen of theoretische bespiegelingen, legt de Schrijver twee staten ten grondslag, als Bijlagen achter zijnen arbeid opgenomen, loopende van de jaren 1817 tot 1838, en getrokken uit de jaarstaten, die, van Gouvernementswege, omtrent den toestand van het Armwezen, aan de Staten-Generaal worden medegedeeld. Hierdoor rust zijn betoog op waarheid, en hij stelt die, met onpartijdigheid bij de vermelding der nadeelige of voordeelige zijden, in een helder licht. Bij het voorslaan van middelen tot verbetering bewandelt hij zijnen moeijelijken weg met alle bescheidenheid; daarbij eene kennis van zaken aan den dag leggende, die ten bewijze strekt, dat hij geheel meester is van het onderwerp, dat hij wilde behandelen.
Wij hebben daar eenige voortreffelijke eigenschappen opgenoemd, die het werk van den Heer luttenberg kenmerken; wilden wij in die beschouwing verder voortgaan, wij zouden dan aldra in den toon der lofrede vervallen, en dit zou de bescheiden Schrijver, die het nuttige alleen bedoelt, welligt minder welgevallig wezen. Veel liever willen wij onze Lezers en allen, die in het lot der behoeftigen belang stellen, eenig verslag geven van den rijken voorraad van onderwerpen, die de kundige Schrijver, in een zoo kort bestek, ter beschouwing, overweging en behartiging aanbiedt.
Hoogstgewigtig is het beginsel, waarvan de waardige Schrijver uitgaat. Hetzelve komt hoofdzakelijk hierop ne- | |
| |
der: eene ware en duurzame verbetering van het Armwezen is voornamelijk te wachten van eene betere zedelijke en godsdienstige opvoeding van de behoeftige volksklasse. Op die wijze zich op een zedelijk, godsdienstig en Christelijk standpunt plaatsende, gaan zijne beschouwingen van daar uit en keeren ook weder daartoe terug, en daar hij met mozes voorspelling: De arme zal niet ophouden uit het midden des lands, zijne Inleiding opent, zoo besluit hij zijn geschrijf met de woorden van Hem, die meer is dan mozes: Voor zoo veel gij dit een van deze mijne minste broeders gedaan hebt, zoo hebt gij dat mij gedaan. Geheel vereenigt Rec. zich met deze wijze van behandeling van het veelomvattend onderwerp. Immers de zorg voor de armen is niet slechts een maatschappelijke, zij is ook een godsdienstige pligt, en, gelijk de Schrijver teregt opmerkt: de verbetering en opbeuring van den stand der behoeftigen is voornamelijk in de zedelijke verheffing der behoeftigen gelegen. Bewegen zich de bemoeijingen, zoo wel tot het verleenen van onderstand, als tot het verminderen en voorkomen der armoede, meer en meer in een zedelijk-godsdienstig element, dan zullen zij ook des te beter doel treffen; want onder de oorzaken, die de armoede doen ontstaan, mogen onzedelijkheid en ongodsdienstigheid wel in de eerste plaats worden opgegeven; en wil men het bestaande kwaad aantasten, dan behoort zulks bij den wortel te geschieden.
Aan dit groot beginsel getrouw, treedt luttenberg, na eene gepaste Inleiding, in een kort onderzoek naar den toestand van het Armwezen in het tijdvak van 1815 tot en met 1838 en de beantwoording der vraag: of de klagten over de toeneming der armoede in ons Vaderland al dan niet gegrond zijn. Hierop onderzoekt hij de voornaamste oorzaken, die op het Armwezen, ten nadeele of voordeelig, gewerkt hebben; onder de eerste opgevende: 1. Toeneming der bevolking. 2. Gebrek aan arbeid. 3. Laagte der arbeidsloonen. 4. Wangedrag. 6. Verwaarloosde opvoeding der jeugd. 6. Kwalijk bestuurde weldadigheid. 7. Slapheid der policie, op sommige plaatsen. Onder de
| |
| |
laatste: 1. Meer algemeene welvaart. 2. Werking der onderscheidene instellingen van weldadigheid. Deze laatste worden in drie rubrieken behandeld, als I. Instellingen van onderstand; II. ter vermindering van het getal der armen; III. ter voorkoming der armoede. De Schrijver spreekt onder I. a. Over de Administratiën der huiszittende armen. b. Genootschappen, welke aan schamele armen onderstand verleenen. c. Vereenigingen, welke gedurende den winter uitdeelingen doen van levensmiddelen en brandstoffen. d. Maatschappijen van Moederlijke weldadigheid. e. Godshuizen. f. Fonds ter aanmoediging en ondersteuning van de gewapende dienst. sub II. a. Over Armen- en Werkscholen. b. Gestichten voor Doofstommen en voor Blinden. c. Werkplaatsen van liefdadigheid. d. Maatschappij van Weldadigheid. e. Genootschap tot zedelijke verbetering der Gevangenen. Sub III. a. Banken van Leening. b. Zieken- en Begrafenisbussen. c. Weduwen- en Weezenfondsen. d. Spaarbanken.
Alsnu volgt de aanwijzing van een twaaftal middelen, die verder zouden kunnen aangewend worden, ter verbetering en opbeuring van den stand der armen: I. Bevordering der zedelijke en godsdienstige verheffing der lagere volksklassen; en deze verder te bewerkstelligen door eene doeltreffende opvoeding van het opkomende geslacht, nader ontwikkeld in een plan tot het daarstellen van Bewaarscholen; Leer-, Werk- en Industriescholen; Scholen voor vrouwelijke handwerken; Teekenscholen, ter aankweeking van bekwame ambachtslieden; en Inrigtingen voor het godsdienstig onderwijs. II. Instelling van Commissiën tot het bezoeken der behoeftigen, ten einde een doeltreffend toezigt te houden op derzelver huisgezinnen en personen. III. Het oprigten van Armenhuizen te platten lande. IV. Verdere bevordering der Zieken- en Begrafenisbussen, der Spaar- en Hulpbanken, der Leesbibliotheken, der Zondagsscholen, enz. V. Daarstelling van vereenigingen van werklieden, ter besparing voor den winter. VI. Voorzieningen in gebrek aan arbeid, ook vooral in den winter. VII. Voorzieningen ten aanzien van de laagte der arbeids- | |
| |
loonen. VIII. Aanhoudende bevordering van de pogingen der Maatschappij van Weldadigheid. IX. Middelen, meer regtstreeks onder het bereik der Hooge Regering liggende. De Schrijver maakt hierbij gewag: a. Over de toelating van vreemdelingen, die geene middelen van bestaan kunnen aanwijzen. b. Het wijzigen der belasting op de dienstboden. c. Het invoeren eener verordening nopens de toelating en den arbeid van kinderen op de fabrijken. d. De invoering eener policieverordening voor de werklieden en dienstboden. e. De invoering eener policieverordening tegen het zingen en verspreiden van zedelooze liederen. f. Krachtige handhaving der policieverordeningen. X. Het weren der misbruiken, die uit het betalen der arbeidsloonen op den
zaturdagavond voortvloeijen. XI. Het weren der misbruiken, die van de banken van leening gemaakt worden. XII. Het weren van het misbruik van sterken drank.
Het spreek wel vanzelf, dat al de hier opgenoemde onderwerpen in een bestek van 142 bladzijden niet met gelijke uitvoerigheid konden behandeld worden; dan dit was ook minder noodzakelijk, waar, omtrent het algemeen bekende, eene bloote vermelding, ten behoeve der volledigheid, voldoende mogt geacht worden. Ten aanzien van het minder algemeen bekende of het geheel nieuwe kon de zaakkundige Schrijver uitvoeriger zijn, zonder daarom in het wijdloopige te vallen. Bij eene oppervlakkige overweging van dat nieuwe en minder algemeen bekende zal hier of daar welligt eenige bedenking rijzen; dan, bij bedaard nadenken omtrent de zeer bezadigde voordragt des Schrijvers, en het doordringen in zijne ware meening, geest en zin, zal men moeten erkennen, dat er in de aangifte der middelen van herstel niets overdrevens, maar veel bezadigdheid, wijsheid, menschen- en wereldkennis doorstraalt.
Recensent bekent openhartig, dat hij met dit boeksken hoog is ingenomen. Hij wenscht het in handen van Staatsmannen, Arm- en Kerkbesturen, en van een ieder, die, van nabij of van verre, in eenige betrekking staat tot de verzorging van behoeftigen.
| |
| |
In de laatste jaren (de geleverde officiëele staten wijzen zulks uit) is de armoede hier te lande geenszins toegenomen; maar, wordt de betooning van weldadigheid kwalijk bestuurd, - vermeenen Diakoniën en Armeninrigtingen, dat het genoeg is behoeftigen te bedeelen, - dringt men bij de lagere volksklassen niet aan op een arbeidzaam leven, - houdt men de hand niet aan het school- en godsdienstig onderwijs en de zedelijke opvoeding der jeugd, - in één woord, laat men de lagere standen doen en laten, wat aan dezelve goeddunkt; dan zouden er wel eens bange dagen kunnen op handen zijn, en daarom is het tijd om te waken en te arbeiden. Dat waken en arbeiden wordt door de Menschenliefde uitgelokt, door het Vaderland gevorderd, door het Christendom geboden. Gemakkelijk is het vervullen der verpligting in dezen niet, vooral omdat men met allerlei vooroordeelen, onkunde, onbeschaafdheid, zedeloosheid en ongodsdienstigheid heeft te kampen; maar de uitkomst kan niet twijfelachtig zijn. Immers, heeft men, door het bestaande goede, den voortgang des kwaads eenigzins weten te beteugelen, zoo is er alle hoop, dat dit kwade verminderen zal, naar mate men, door onderwijs en opleiding, de lagere standen, overeenkomstig hunne behoeften, meer en meer tracht te beschaven en te verlichten.
Recensent weet, hoe veel er met grond tegen alwat overdreven is kan worden aangemerkt, want ook het beste is voor misbruik vatbaar; maar daar, waar beschaving en verlichting des volks worden bevorderd, overeenkomstig de beginselen van Godsdienst en Christendom, heeft men niet voor overdrijving te vreezen. De boom zelf is goed, en hij kan daarom geene kwade vruchten voortbrengen.
Deze overtuiging, die aan elken vriend en bevorderaar van kennis, waarheid, licht en deugd zoo dierbaar is, wordt door het werkje van den Heer luttenberg bij vernieuwing bevestigd; en daarom wenscht hij het in handen van velen, vooral ter meerdere waardering en hoogschatting van het in ons Vaderland bestaande Lager Onderwijs, die parel aan de kroon van Nederland in de zedelijke wereld en het gebied van waarheid en deugd.
|
|