mentarius te zijn. Met zeer kleine wijzigingen volgt het, naar stof en vorm, den inhoud van het verkort Vraagboekje, en is ook in de ontwikkeling van zaken niet aanmerkelijk verschillend. Wie zich dus met de voorstellingswijze, bewijzen en bewijsvoering van egeling in alles vereenigen kan, die zal dit ook met den inhoud van dit werk wel kunnen, en het dan met vrucht aan zijne onderwijzelingen kunnen in handen geven. Wie dit niet kan, gelijk het met Ref. het geval is, hoe veel goeds hij er ook in vinde, die zou, bij eene openlijke beoordeeling, moeten beginnen met eene recensie van de Vraagboekjes van egeling, en dan deszelfs tegenwoordigen Commentator daarmede stuk voor stuk moeten vergelijken; maar tot het eerste vindt Ref. zich, ten opzigte van een reeds vele jaren bestaan hebbend leerboekje, niet geroepen; en hierdoor vervalt ook, naar zijn inzien, grootendeels de noodzakelijkheid van het laatste; of zoo hij zich met eene doelmatige vergelijking en beoordeeling van het een en ander zou inlaten, dan zou hij tot eene uitvoerigheid moeten komen, die voor dit Tijdschrift niet geschikt is, maar die hij, voor zoo veel men het noodig mogt vinden, aan opzettelijke Godgeleerde Tijdschriften meent te moeten overlaten. Voor de genen, die de Egelingsche manier en denkwijze volgen, moge het (dit geeft hij gaarne toe) eene bruikbaarder en minder kostbare handleiding zijn, dan het boven aangehaalde groote werk; maar voor de
populaire Godsdienstleer en de Catechetiek, naar de hoogte der vorderingen des tijds, ziet hij niet, dat er eene nieuwe aanwinst door gedaan is.