Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLevens van beroemde Nederlanders, sedert het midden der zestiende Eeuw. Uit echte Stukken opgemaakt. Door N.G. van Kampen. IIde of laatste Deel. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1840. In gr. 8vo. XVI en 444 bl. f 4-20. (Ook onder den titel: Van Kampen en Veegens, Drietal Levensbeschrijvingen.)‘Dit zijn geene gewone levensschetsen, waarmede men zich, vooral in vroeger tijd, onder ons vergenoegde; maar levensbeschrijvingen in den waren zin des woords, bestemd, om den gang der ontwikkeling van het inwendige leven aan te wijzen en alzoo het karakter uit de bedrijven te verklaren. Het op den titel geplaatste bijvoegsel: uit echte stukken opgemaakt, is niet overtollig en nog veel minder grootspraak, gelijk ieder deskundige terstond bespeurt. Opgewekt door het belang van het onderwerp, en aangemoedigd door de goedkeuring van het publiek, wilde hij met deze onderneming voortgaan en alzoo eene nieuwe oorspron- | |
[pagina 521]
| |
kelijke verzameling van levensbeschrijvingen van beroemde Nederlanders leveren. Een tweede Deel is gedeeltelijk door hem afgewerkt, gedeeltelijk ontworpen, en zal, door eene bekwame hand voltooid, eerlang het licht zien.’ Zoo schreef Professor muller in de keurige Levens- en Karakterschets van van kampen, door zijn Hooggel. in het licht gegevenGa naar voetnoot(*), toen hij van het laatste werk van van kampen, het Iste Deel dezer Levens, gewaagde; en wat van dat eerste Deel, met zoo veel regt, gezegd wordt, is niet minder op het tweede toepasselijk, hetwelk, door de bekwame hand van den Heer veegens voltooid, met het eerste, een waardig gedenkstuk is en blijft van van kampen's edele zucht en onbegrensden ijver, om den roem van Nederland te handhaven, en dien van deszelfs verdienstelijke mannen te vermelden en te verheffen. Om de laatste hand op eene waardige wijze aan dit gedenkteeken van van kampen's belezenheid, geschiedkundige kennis, krachtigen stijl en voorbeeldelooze werkzaamheid te leggen, kon er wel niemand beter dan de Heer veegens optreden. Onder de Levens, door van kampen geheel afgewerkt, en zelfs bij zijn overlijden reeds gedrukt, behooren die van den beroemden Godgeleerde joannes drusius, en van den braven en dapperen Frieschen Stadhouder willem lodewijk van Nassau; dan voor het grootste gedeelte dezes tweeden Deels, dat hij verlangde te wijden aan een' anderen edelen telg uit het Vorstenhuis, aan 't welk Nederland zoo dure verpligting heeft, namelijk aan joan maurits van Nassau, had hij, na het raadplegen van een aantal bronnen, slechts gedeeltelijk de vruchten zijner onderzoekingen op het papier gebragt; en het is naar dat onafgewerkt fragment, dat de Heer veegens, eenmaal de taak op zich genomen hebbende, besloot, deze levensbeschrijving van den beginne af, doch voor het overige naar zijne eigene inzigten, te bewerken; hebbende hij echter daarbij gebruik gemaakt van hetgeen van kampen daarover had nagelaten, ten einde zoo weinig mogelijk van zijn handschrift te laten verloren gaan. Zietdaar, Landgenooten! het nog overig zijnde van de geschiedkundige nalatenschap van uwen van kampen; op dezelve staat ook onmiskenbaar den stempel gedrukt van | |
[pagina 522]
| |
waarheids- en vaderlandsliefde en van belangstelling in den roem van Nederland. De eerste levensbeschrijving, die wij hier aantreffen, van joannes drusius, doet ons den man kennen, aan wien, naast scaliger, de opkomst en bloei der Oostersche Letterkunde in Holland zoo veel verpligt was, van wiens bezadigdheid en onbekrompene denkwijze, bij zoo vele kerkelijke twisten van dien tijd, maar tevens van wiens geleerdheid en taalkennis, wij hier de belangrijkste berigten vinden opgeteekend, die ons, met één woord, den man afschilderen, die, bij veel tegenstand en niet minder miskenning en laster, steeds toonde ‘een Christen, een vriend der waarheid te zijn, die door schrijven nut zocht te stichten en om nuttig te zijn de pen voerde.’ De jaarwedde, welke men te Leyden hem gaf, niet toereikende zijnde voor zijne tijdelijke omstandigheden, hoezeer willem I aan Curatoren der Hoogeschool schreef, dat zij zulk een man niet moesten laten ontsnappen, (voorbeeld voor Vorsten, om steeds belang te stellen in mannen, die de eer van Wetenschappen en Letteren en daardoor den roem des Lands kunnen handhaven) deed hem besluiten, het beroep tot Hoogleeraar in de Hebreeuwsche taal naar Franeker in 1585 aan te nemen. Men weet, dat men ook op hem het oog had, om den Bijbel op nieuw in het Nederduitsch over te zetten, maar dat partijzucht, na den dood van marnix, die hem hierover reeds had geschreven, zulks verhinderde; hoewel de Algemeene Staten hem de belangrijke taak opdroegen, om aanteekeningen te maken op de moeijelijkste plaatsen van het Oude Testament. Het verlies van zijnen zoon ondermijnde, op de folterendste wijze, zijne gezondheid en levenskrachten, en hij stierf in den jare 1616, ten grave dalende met de getuigenis, dat hij in die moeijelijke tijden, wegens zijn zacht gemoed, niet genoeg bemind en gezien was. Zijn zoon zou een wonder van geleerdheid zijn geweest, hadde hij langer geleefd. Eigenaardig zegt de Heer collot d'escury, zoo als Ref. vindt aangeteekend, van dezen, dat men hem een wonderkind noemen kon, aan hetwelk baillet eene plaats onder zijne Enfans célèbres had behooren te geven. - Over geheel dit leven ligt dezelfde warmte en edele verheffing van stijl en toon, die in van kampen's schriften steeds doorstraalt. Meester was hij vooral in de opstellen, die tot inleiding voor het leven van Helden, Staatsmannen of Ge- | |
[pagina 523]
| |
leerden moesten dienen; zoo is het ook hier: uit den schat zijner kennis somt hij hier eerst eene reeks van mannen op, die in het staats- en krijgswezen, in letteren en wetenschappen hebben uitgemunt, en stemt en ontvlamt reeds bij voorraad het gevoel, om, op het schitterende tooneel, waarop hij den lezer plaatst, den man te leeren kennen, die zijne geschied- of letterkundige pen teekenen zal. Telkenreize wil het van kampen, dat de paarlen, die in de kroon van Neêrlands letter-, geschiedkundigen en vaderlandschen roem blinken, zullen uitkomen en derzelver waarde erkend en bewonderd worden. Men leze slechts de inleiding voor dit leven; en wie vroeger levensberigten, ‘niet alleen van mannen van den degen of den tabberd, of zeevaarders en zeehelden,’ las, zal voorzeker iets meer van den verdienstelijken, maar te weinig bekenden Geleerde, drusius, wenschen te vernemen. Zoo is het ook met de levensschets van willem lodewijk van Nassau, Stadhouder van Friesland en Groningen. Ook hier is de inleiding meesterlijk. Van kampen opent ons hier weder eene schouwplaats van helden, die het grootsche gebouw der Nederlandsche Republiek, waarvan willem I de grondslagen had gelegd, ‘ter tinne toe optrokken en met stevige bolwerken bevestigden,’ om ons eindelijk met willem lodewijk, als Staatsman, als bevrediger van het onder hem uiterst woelige Friesland en grootendeels Spaanschgezinde Groningen, bekend te doen worden; om ons den man voor te stellen, die de achting en dankbaarheid van het nageslacht verdient, en die in de treurige Godsdienstgeschillen, waaromtrent hij veel meer kunde dan maurits bezat, eene veel edeler rol dan deze speelde. Alwat merkwaardigs van den held kan gezegd worden, op wien, in weerwil der vele burgerlijke onlusten, die als zoo vele stormen zijne levenshulk schokten, toepasselijk is hetgeen, waarop zich pericles beroemde, toen men zijne zegevierende veldtogten opsomde: Prijst mij daarom niet, maar prijst mij, omdat geen burger immer om mij een rouwkleed heeft aangetrokken, vinden wij hier aangeteekend, en wij zien hem geheel geplaatst in den tijd en op het tooneel, waarin hij leefde en handelde, in welke bedrijven dan ook het karakter van dezen uitmuntenden Veldheer en Staatsman op de schitterendste wijze uitkomt, en wien het tot eeuwige eere verstrekt, dat hij de maatregelen van | |
[pagina 524]
| |
maurits en zijne partij tegen de drie gevangene Heeren wraakte, en zijnen neef tot zachtheid en gematigdheid ried. Van kampen schijnt in deze Levensschets meer bepaald terug te komen op hetgeen hij in zijne Vaderlandsche Karakterkunde, Iste D. bl. 493, aanmerkt betrekkelijk de nieuwe krijgskunde, die willem lodewijk het eerst had in gebruik gebragt, en die maurits, op zijn voorbeeld, in grootere volmaaktheid oefende: hij zegt daar, dit van wagenaar ontleenende, dat het hem onbekend is, op welk gezag wagenaar zulks doet; hier spreekt hij er nu meer stellig van, door te zeggen: ‘Wij kunnen echter niet voorbij op te merken, dat hij eigenlijk de eerste was, die de krijgskunst der beroemde Ouden weder in het leven deed komen;’ en verder: ‘Dus was hij inderdaad de voorlooper en leermeester van maurits in die krijgskunst, welke het bedreigde vaderland uit de handen van Spanje redde.’ Hoe het zij, deze waardige telg van het Nassausche Huis is hier met fiksche trekken afgemaald, en zijne vaderlands- en vrijheidsliefde en afkeer van tweedragt en onverdraagzaamheid in het edelste licht gesteld. De derde Levensschets is die van joan maurits van Nassau-Siegen, gezegd de Amerikaan; ‘de man, die zich onsterfelijk en roem heeft waardig gemaakt door de wijze waarop hij de Nederlandsche kolonie in Brazilië bestuurde, als Nederlandsch Veldoverste voor de onafhankelijkheid van het Gemeenebest streed, en het nabijgelegen Kleef beweldadigde.’ Hoogstlezenswaardig is alles, wat in de Voorrede door den Heer veegens omtrent de bronnen berigt wordt, waaruit van kampen geput heeft, om het leven van dezen beminnelijken Nassauer in het Nederduitsch te beschrijven, en welke levensschets wij volmondig zeggen, dat door den Heer veegens op eene loffelijke wijze is voltooid. Van het groot aantal Schrijvers, ook door hem geraadpleegd, wordt aan den voet der bladzijden opgave gedaan; welke vermelding dan mede het bewijs oplevert, dat veegens niets verzuimd heeft, om dit zoo rijk en merkwaardig leven in al deszelfs bijzonderheden te schetsen. Het geheel is zeer belangrijk, en, voor zoo veel wij de aangehaalde Schrijvers hebben kunnen nagaan, draagt het stuk de blijken van een gezet onderzoek en zeer naauwkeurige nasporing, waardoor het als een wezenlijk geschenk voor de Geschiedenis is aan te merken. Het stuk beslaat bijna twee derden van den bun- | |
[pagina 525]
| |
del, en ook deze gift des Afgestorvenen vult in de verzameling van levensbeschrijvingen waardiglijk eene gaping aan, waarvoor de beminnaars der Vaderlandsche Geschiedenis den Heere veegens niet genoeg kunnen dankbaar zijn. Om hier nog een paar trekken van het karakter van joan maurits bij te voegen, nemen wij, wat zijn levensbeschrijver van hem zegt: ‘Zijn kenmerkende trek als Veldoverste was behoedzaamheid; maar als het nood deed, schroomde hij van zijne vroege jeugd tot zijnen hoogen ouderdom nooit, om zich voor ons vaderland, dat hij als het zijne beschouwde, te midden van den kogelregen te wagen. Hij had in de kracht zijner jaren eene vaste, mannelijke houding en een fraai innemend gelaat, waarop achtbaarheid, door goedhartigheid en vriendelijkheid getemperd, te lezen stond. Al zijne tijdgenooten roemen de geestigheid en levendigheid zijner gesprekken, en er is geen, die niet met lof van zijn karakter spreekt. Zijne gematigde denkwijze en liefde tot vrede en eendragt maakten hem tot een bevredigend en verzoenend Staatsman uitstekend geschikt, doch verleidden hem wel eens tot te groote plooibaarheid en inschikkelijkheid. Hij was anders wars van buitensporigheden en rein van zeden.’ Hem waardig is dan ook hetgeen wij bij vondel op zijne afbeelding lezen, en hetwelk Ref. hier gedeeltelijk laat volgen: Omschaduwt maurits niet met wapens van zijn vadren
En heerschappyen, een vergankelijcke pracht,
Maer met de deughden, die in eenen helt vergadren
Tot onderstant en rust van 't menschelijk geslacht
In bei de weerelden. -
Zoo zeer de Fransche Prefect in 1811 het praalgraf van joan maurits in Bergendaal, bij Kleef, liet herstellen en een nieuw lofschrift op den daarbij geplaatsten gedenksteen deed beitelen, en daardoor toonde eerbied voor de nagedachtenis van groote mannen te hebhen, zoo zeer toont de Duitscher belang te stellen in de levensschets van dezen Veldoverste en Staatsman, daar wij in den Meszkatalog, Ostern 1841, onder de ‘Werke, welche künftig erscheinen sollen,’ eene vertaling van dezelve vinden aangekondigd: N.g. van kampen, Johann Moritz von Nassau, genannt der Amerikaner, eine Biographie. Nach d. Holländ. bearb. u. aus den besten Quellen berichtigt u. verm. von l. trosz, | |
[pagina 526]
| |
8. Siegen, friederich. Mogten zoo steeds meer de verdiensten der Nederlanders bij den buitenlander bekend worden! Dan voorzeker wierd niet minder de wensch van van kampen vervuld, dien hij bij zijn leven zoo dikwijls uitte, daar hij voor de verbreiding van hunnen roem en de vermelding hunner waarlijk grootsche daden met eene edele fierheid bezield was. Wij voegen, vóór wij eindigen, hier nog een enkel woord bij. Ten volle zijn wij overtuigd van hetgeen de Heer veegens in zijne Voorrede zegt, dat van kampen zelf hem als den voortzetter van zijnen arbeid niet zou hebben versmaad. Levert hij hier eene proeve, hoe hij, bij het bezit van goede bronnen en bescheiden, het voetspoor des edelen mans volgen kan; mogt hij dan zich opgewekt gevoelen, om, zoo zeer van den geest van van kampen doordrongen. met zijne wijze van zien, oordeelen en schrijven bekend, zijne voetstappen te drukken, door nog de levens van menigen minder bekenden Held, Staatsman of Geleerde te beschrijven, en hen, op het ware standpunt van hunnen tijd geplaatst, in verband met de omstandigheden, waarin de zoodanigen leefden, af te schilderen! Hij zoude hierdoor, buiten twijfel, den roem des Vaderlands verhoogen, en niet minder de volledigheid onzer Geschiedenis vermeerderen. Wij sluiten, gelijk wij begonnen, ons verslag met de woorden van den Hoogleeraar muller uit de genoemde Levensschets van van kampen: ‘Er was geen Schrijver van onze dagen, die het gebied der wetenschappen voor een' ieder meer toegankelijk wist te maken zonder tot oppervlakkigheid te vervallen; geen, die onder alle standen en in alle leeftijden meer lezers telde, en zijne talenten aan meer verschillende, altoos edele onderwerpen toewijdde; geen, die, bij zijne groote werkzaamheid, als door een zedelijk instinct, zijne pen meer zuiver hield van alwat onedel is; ja ik zeg niet te veel, wanneer ik beweer, dat hij in zijnen besten tijd een lievelingsschrijver van onze natie heeten mogt.’ |
|