Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Vriend van den Landman, een Handboek voor allen, die belang stellen in de bevordering en den bloei van Land- en Tuinbouw, Veeteelt en Boomkweekerij. Verzameld en bewerkt door E.C. Enklaar, Phil. Theor. et Litt. Hum. Cand. en Landbouwer te Batenburg. Te Grave, bij J.R. van Dieren. 1837. In gr. 8vo. Iste Jaargang, 826 bl. IIde Jaargang 768 bl. f 8 - :Het is Rec. onbekend, hoe en waarom hij het boven vermelde werk eerst zeer lang na deszelfs verschijning ter beoordeeling ontving. Vroeg of laat ontvangen, is echter de strekking of liever de inhoud van dit boek zoo bijzonder, dat eene eigenlijke beoordeeling als eene hoogst | |
[pagina 505]
| |
moeijelijke taak te beschouwen is. Wanneer men de lijst der behandelde onderwerpen nagaat, dan vindt men er niet weinige, en tevens in deze groote verscheidenheid. De Schrijver of Verzamelaar zegt in zijne toespraak aan zijne Medelandbouwers, welke het werk voorafgaat, dat hij zich niet voorstelt naar vaste grondslagen en in zekere hoofdafdeelingen Landbouw, Veeteelt en Boomkweekerij op de rij af te handelen, maar bij afwisseling eenige onderdeelen dezer hoofdvakken te zullen doorloopen. En na eene vergelijking ten betooge van dit gezegde gebezigd te hebben, vervolgt hij: Zoo zullen wij alle deze zaken beurtelings behandelen, waardoor ik hoop, dat het mij gelukken moge uwe aandacht en belangstelling op den duur bezig te houden. Aan eene stelselmatige beschouwing van den Landbouw, of als kunst of als wetenschap, valt dus hier niet te denken. Uit den aard der onderwerpen zouden vele ook alleen beschouwd kunnen worden als vlugtige opmerkingen; waarnemingen, die aan anderen tot een zelfde einde worden medegedeeld; met één woord, dit boek is meer eene verzameling van hetgeen de Schrijver bij anderen vond,Ga naar voetnoot(*) van hetgeen hem door anderen werd medegedeeld,Ga naar voetnoot(†) of van de vruchten zijner eigene nasporingen,Ga naar voetnoot(§) dan wel eene stelselmatige beschouwing of behandeling van den Landbouw. - Uit dit oogpunt komt het ons voor, dat de Schrijver of Verzamelaar in de bewerking of rangschikking van zijn werk eenen anderen weg inslaat, dan men uit zijne voorrede zoude verwachten. Men zoude namelijk, uit de aanhaling van een gezegde van wijlen onzen verdienstelijken uilkens, vooronderstellen, dat de Heer enklaar wetenschap en kunst, bespiegeling en uitoefening der kunst hier hand aan hand wilde doen gaan. De Heer uilkens toch had gezegd: ‘De gewone landman beoefent zijn bedrijf als kunst, de welonderwezene als wetenschap; beide moeten in het | |
[pagina 506]
| |
bedrijf gepaard gaan, daar de ondervinding de wetenschap moet ondersteunen en bevestigen.’ En in de korte, hoewel zaakrijke, toespraak straalt ook de uitgedrukte wensch door, om zulk een doel te bereiken. Maar, ondanks de beschouwing, niet slechts van het nut van, maar ook van de behoefte aan wetenschappelijke kennis, zien wij deze toch als van zelf op den achtergrond geraken. Hoewel de Heer enklaar al de moeijelijkheden schijnt te beseffen, in de volbrenging zijner taak, zoo als hij die zich heeft voorgesteld, gelegen, zoo twijfelen wij echter, de zaak uit het opgegeven standpunt beschouwende, of hij deze metderdaad te boven gekomen is. Met regt mogt dan ook de Heer enklaar zeggen, dat de Landhuishoudkunde geene gemakkelijke wetenschap en de Landbouw geene ligte kunst is, en het uit dien hoofde uiterst moeijelijk valt, een boek daarover te schrijven. Wij zijn het met hem eens, dat er vele, ontzaggelijk vele werken, ook in de laatste tijden, over den Landbouw geschreven zijn; en de reden, dat er van deze werken zoo weinig gebruik wordt gemaakt, vooral door hen, voor wie zij eigenlijk geschreven zijn, schijnt ons wel degelijk gelegen te zijn in hetgeen de Schrijver zelf zegt: ‘dat men het veld op het veld moet leeren bouwen en niet op de studeerkamer uit de boeken.’ En het ontbreekt ook geenszins aan zulke voorbeelden, als waarvan de Schrijver spreekt, ‘dat stedelingen, die zich aan den Landbouw toewijdden, - die meenden, dat zij alle de boeren te wijs waren, en hen eens regt leeren zouden, hoe men de meeste voordeelen van zijn land trekken kan; dat vele der zulken, zeg ik, na aanzienlijke sommen aan nieuwigheden vermorst te hebben, hun land aan de boeren moesten overgeven, omdat deze domme menschen, zoo als zij hen plagten te noemen, er dan nog altijd meer partij van wisten te trekken, dan zij met alle hunne geleerdheid.’ Voorzeker, waar zoo veel op ondervinding moet afgaan, en waar deze ondervinding door zoo veelerlei invloeden kan gewijzigd worden, daar valt het hoogst moeijelijk, gevolgtrekkingen af te leiden, die men | |
[pagina 507]
| |
verzameld tot eene wetenschap kan verheffen. De Landbouw behoort tot die kunsten, welke zich moeijelijk tot eene wetenschap, in den strengsten zin des woords, laten vormen. Om die reden behoeft echter de Landbouw niet onder het juk eener ruwe ondervinding, van een zoogenoemd empirisme te blijven. Integendeel, de Landbouw is eene voortreffelijke kunst, geheel en al gegrond op eene getrouwe waarneming der Natuur. Maar wat wordt daartoe vereischt? Een gezond verstand, en vooral een onbevooroordeeld gemoed, met een juist oordeel. Waar deze gunstige aanleg bestaat, daar is de landbouwer waarnemer der Natuur, met eenen naar uitbreiding van wetenschap strevenden geest; - daar is hij in staat, naar behooren de stof te bewerken, die de Natuur hem aanbiedt; - met zulk eenen geest leest hij in het groote boek der Natuur, en kan hij veel ontberen, wat, als een uitvloeisel van het studeervertrek, niet altijd met de ondervinding, uit de Natuur geput, in overeenstemming is. Het werk, door den Heer enklaar ondernomen, is dan ook meer aan te merken als eene verzameling van verspreide bijdragen, om der uitbreiding van den Landbouw bevorderlijk te zijn. De in beide de boekdeelen opgenomene grootere en kleinere stukken zijn als zoo vele vruchten en resultaten der ondervinding van anderen te beschouwen. Maar hetgeen als ondervinding van den eenen geldt, moet dikwijls ook nog aan die van anderen ten toets gebragt worden, opdat bij herhaalde beproeving de deugdelijkheid der genomene proeven des te sterker uitkome. Wij willen het gezegde desgelijks hebben toegepast op het hier geleverde, en wij wenschen dus deze boeken in veler handen, ten einde de Heer enklaar zijne pogingen, om anderen nuttig te zijn, al aanstonds beloond moge zien. Mogt hem verder het genoegen ten deel vallen, door zijnen arbeid veel tot uitbreiding van den Landbouw als kunst en als wetenschap bij te dragen; terwijl hij in zijnen persoon een voorbeeld geve, hoe de wetenschap de kunst kan leiden, hoe de kunst der wetenschap voedsel verschaft! |
|