Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 488]
| |
Reeds vroeger hadden wij dit Schoolboekje moeten aankondigen. Beter echter laat dan nooit. Waar het nog niet bekend mogt zijn, behoort het bekend te worden. Onderwerp en wijze van behandeling maken het dit overwaardig. In dertig korte lessen, aan het slot van elke waarvan daaruit afgeleide Leeringen voorkomen, heeft de Opsteller getracht, den kinderen ‘michiel adriaansz. de ruiter te leeren kennen, als kundig in zeezaken, vol van beleid bij elke gewigtige onderneming, dapper en onverschrokken, wanneer gevaren hem omringden, eerlijk en trouw in zijne handelingen, en, wat vooral dient opgemerkt te worden, als een man, vervuld met liefde en eerbied voor God, aan wien hij altijd het welslagen zijner ondernemingen toeschreef.’ - Deze korte karakterschets wordt in het Besluit nog nader uitgebreid. Zeer gelukkig is de poging geslaagd; reeds de lezing van het boeksken moet de kinderlijke aandacht boeijen, en de uitbreidingen, door oordeelkundige Onderwijzers daaraan gegeven, kunnen deze handleiding nog belangrijker maken. De verpligting, welke de Opsteller zichzelven had opgelegd, om achter elk Hoofdstukje leeringen te voegen, heeft het natuurlijk gevolg gehad, dat die leeringen wel eens op hetzelfde nederkomen; maar dit beneemt aan de waarde van het werkje niets; ze vloeijen doorgaans geleidelijk uit het verhaalde voort. Ref. kan niet eindigen, alvorens hij, naar de gelegenheid des tijds, hier nog een ernstig woord heeft bijgevoegd. Dit betreft echter niet meer den Heer altmann en zijn verdienstelijk Schoolboekje, maar de ruyter en onze Natie. Wanneer deze aankondiging het licht ziet, zal het feest der inwijding van het Standbeeld des roemruchtigen, door Nederlander en vreemdeling, door aanhangers van alle staatspartijen, door vriend en vijand geëerbiedigden Helds vermoedelijk reeds zijn afgeloopen. In 's Mans geboortestad zal dan een waardig gedenkstuk voor hem zijn opgerezen. Hebben wij genoeg gedaan, door hem ook dit teeken van hulde toe te brengen? Neen! Het standbeeld sta daar niet maar als eerbewijs, het sta er ook en vooral als voorbeeld. Elk zeevarende, elk Nederlander, die het aanblikt, schame zich, de Landgenoot van hem geweest te zijn, wanneer hij niet tracht den Edelen na te volgen, in moed en onverschrokkenheid, in eerlijkheid en trouw niet slechts, maar tevens in onderwerping aan, in eerbied voor het Opperwezen; en elk, die het zich tot gewoonte gemaakt heeft, den naam van dat Opperwezen roekeloos op de lippen te nemen, ja soms meent, dat zulks, en zooveel meer van soortgelijken aard, onvermijdelijk is om onderhoorigen in bedwang te houden, denke het blozend in: de ruyter gebood over duizenden, heerschte op de Zeeën, en misbruikte dien heiligen naam nooit; uit zijn rein hart steeg nooit vloek of verwensching op. |
|