in de zaak van het onderwijs, geeft en neemt, al naar dat het hem in zijne kraam te pas komt. Hier staat de Geschiedenis van jezus en van het Christendom bij hem aan het hoofd, elders kerkelijk en Pauselijk gezag, dogmatiek en kerkleer op den voorgrond. Wat de man eigenlijk wil, weten wij niet, en besluiten er uit, dat wij best doen met zijne beginselen niet onvoorwaardelijk te vertrouwen.
Wil men een echt Jezuit zijn, dan moet men de begaafdheid bezitten, om de logen zoo kunstig te bemantelen, dat men haar, op het eerste voorkomen, voor de waarheid zou aanzien; maar in dit kunstje, of hoe men het anders heeten wil, is de Heer van bommel nog weinig ervaren; de man laat zich door zijne driften beheerschen en wederspreekt doorgaans zichzelven; maar hieruit volgt, gelijk uit het onderhavige stukje overvloedig blijkt, dat 's mans ochtend- en avondredenen niet overeenstemmen. Bij den Katholijken graser en den Protestantschen van heusde is alles consequent; terwijl de vlugtig rondziende cousin, moge hij miszien en dwalen, zichzelven niet ongelijk wordt.
Recensent heeft onze wettelijke bepalingen omtrent het onderwijs, evenmin als eenig ander menschenwerk, nimmer voor volmaakt gehouden, en even zoo is het oordeel van Prof. de groot hierover; maar het is iets anders, het bestaande gebouw te verbeteren, - iets anders, hetzelve te vernietigen. De Heer van bommel wil het laatste; maar de gronden, die de man er voor opgeeft, zijn zeer zwak gefundeerd en missen de noodige waarborgen.
Recensent verwerpt de grondslagen, door den R.C. Bisschop opgegeven, vermits de man het met zichzelven niet eens is, en hier aanprijst, wat hij elders verwerpt. En wanneer hij dan ziet, dat de medestanders van den bedoelden Kerkvoogd, in plaats van de bedenkingen, denkbeelden en gronden van andersdenkenden te toetsen en casu quo te wederleggen, tot persoonlijke aanvallen de toevlugt nemen, dan begint hij, naar de les van den zachtmoedigen joannes, de geesten te beproeven en te onderzoeken, of zij uit God zijn.
Bij den hevigen strijd over begrippen, denkbeelden en vaste beginselen, is er, bij de verschillende partijen, wel aan geene reconciliatie te denken; want hoe zou het licht met de duisternis en dwang met zelfstandige werkzaamheid zich kunnen vereenigen? Dat behoeft ook niet. Men zorge