Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 474]
| |
belangrijke berigten en mededeelingen bezitten omtrent Nijmegen, de oudste stad in ons Vaderland, zoo is echter iedere poging, om licht te ontsteken in de donkerheid, waarin derzelver oorsprong, stichting, aanwas enz. nog verkeert, loffelijk te noemen. De Schrijver van de voor ons liggende brochure behandelt daarin de Geschiedenis van Nijmegen vóór derzelver verpanding aan Gelderland, dat wil zeggen, vóór dat zij onder het bepaald bestuur van Geldersche Graven gekomen en aan de magt der Romeinen en Karolingen ontrukt is, en wel tot het jaar 1248. Het werkje is gesplitst in vier Afdeelingen. In de twee eerste handelt de Schrijver over Nijmegen onder de Romeinen en Nijmegen onder de Karolingen en later, tot aan het midden der dertiende eeuw. De eerste oorsprong van Nijmegen, te zoeken bij de oudste bewoners, de Galliërs, vinden wij hier vermeld; terwijl de Schrijver haar tevens leert kennen als de hoofdstad der Batavieren (oppidum Batavorum) en hoofdvesting der Romeinen, ‘onder wier beheer zij groot en bloeijend werd, met een' burg, tempel, badhuis enz. werd voorzien en steeds aanzienlijk door handel en nijverheid; bij het verval des Romeinschen Rijks tot op karel den grooten zeer geteisterd en half verwoest, ofschoon nog altijd in stand gebleven en reeds zeer vroeg van eene Christelijke kerk voorzien. Sedert karel den grooten tot aan de dertiende eeuw gestadig aanwassend, ondanks de herhaalde invallen der Noormannen en andere volken; van eenige kloosters, deels binnen, deels buiten de stad, voorzien, de burg tot een keizerlijk paleis verheven en met groote pracht opgebouwd, een rijkstol, eene munt gesticht, muren en poorten gebouwd, behalve de oude parochiekerk, twee burgkapellen gesticht, het bestuur in handen des Keizers en zijner Graven, maar de inwoners volgens eigene wetten beheerscht en door dit alles Nijmegen tot eene der voornaamste en bloeijendste steden diens tijds verheven.’ In de derde Afdeeling, over den oorsprong der stedelijke regten van Nijmegen, vestigt de Schrijver de aandacht op de verschillende voorregten, van tijd tot tijd, door onderscheidene Vorsten, aan deze stad geschonken. Vele gift- en stedebrieven komen in de oude beschrijvingen en kronijken dezer stad voor, doch vele zijn ons nog onbekend, en wij uiten, met den Schrijver, daarom den wensch, dat zooda- | |
[pagina 475]
| |
nige oorkonden mogen worden opgespoord en aan het licht gebragt, daar het dan eerst mogelijk zijn zal, eene volledige geschiedenis van Nijmegen te bezitten. De vierde Afdeeling, eindelijk, bevat eene chronologische opgave der Burggraven en Richteren van Nijmegen. Deze opgave vangt aan met het jaar 1145 en eindigt met 1787. Voor den beminnaar en beoefenaar der vaderlandsche oudheidkunde is dit werkje eene niet onbelangrijke bijdrage. De bronnen, waaruit de Schrijver geput heeft, staan onder den tekst aangewezen, en zullen voorzeker den zoodanigen welkom zijn. |
|