Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841
(1841)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijCelebes, of Veldtogt der Nederlanders op het Eiland Celebes in de jaren 1824 en 1825. Onder aanvoering van Zijne Excellentie den Heere Luitenant-Generaal (destijds) Generaal-Majoor Baron J.J. van Geen.Aussi le sentiment qui dominera ce livre sera-t-il celui qui me l'a fait commencer, le désir de détourner de la tête du soldat cette malédiction que le citoyen est souvent prêt à lui donner, et d'appeler sur l'Armée le pardon de la Nation. - Alfred de vigny. Uit officiële Rapporten. Door j.c. van rijneveld. Math. Mag. Phil. Nat. Doctor, Ridder der Militaire Willemsorde 4de klasse, 2de Kapitein der Rijdende Artillerie, Lid van (onderscheidene) wetenschappelijke Genootschappen. Met eene Kaart en twee Platen. Te Breda, bij Broese en Comp. 1840. In gr. 8vo. 333 bl. f 2-80. Toen, na het herstel van Nederlands onafhankelijheid, onze, gedurende den oorlog met de Engelschen, verlorene Oostindische bezittingen, en onder deze die op het eiland Celebes, weder van de Engelschen werden overgenomen, deden zich reeds spoedig moeijelijkheden voor, dewijl de meeste der inlandsche Vorsten, en onder deze vooral de Koningen van Boni, Soepa en Tanette, weigerden, de vroeger door ons bezetene landen en eigendommen, welke die Vorsten, gedurende het tusschenbewind der Engelschen, voor zich genomen hadden, terug te geven. Eene expeditie, door onze krijgsmagt ondernomen, om de Koningen van Ta- | |
[pagina 472]
| |
nette en Soepa te straffen, viel ongelukkig uit, en men zag zich tot den terugtogt genoodzaakt. In deze omstandigheden werd het opperbevel over eene nieuwe expeditie opgedragen aan den toenmaligen Generaal-Majoor van geen. De luisterrijke uitslag, waarmede deze veldtogt bekroond werd, is te vermaard, dan dat niet ieder beminnaar van zijn vaderland met levendige belangstelling het uit officiéle rapporten vervaardigde verhaal van deze expeditie zal lezen. De rust werd op Celebes, gedeeltelijk door de kracht der wapenen, gedeeltelijk door het diplomatisch beleid, hersteld; de hoofdvijand was overwonnen, en zijne middelen, om den oorlog te voeren, welligt voor den tijd eener halve eeuw vernietigd; terwijl zijne voornaamste bondgenooten onderworpen waren. De bekwame Schrijver heeft zijne landgenooten grootelijks aan zich verpligt, door hun de gelegenheid te schenken, om zoo vele schitterende wapenfeiten van onze krijgslieden in de overzeesche gewesten te leeren kennen. Wat volledigheid in de gegevene berigten en den stijl betreft, aarzelen wij niet, aan den Schrijver hoogen lof toe te kennen. Anders is het gelegen met den te ver gedreven esprit de corps, die den krijgsman telkens met eene aanmatigende minachting doet nederzien op de achtingwaardigste burgerlijke standen. Veel is er, naar ons inzien, af te dingen op des Schrijvers bewering, que dans les grands èvénemens, comme dans les grandes revolutions, les soldats seuls sont grands et magnanimes. Zijn er in der tijd door 's lands regering misslagen begaan, dan werden derzelver gevolgen evenzeer, ja zeker reeds vroeger door de burgerlijke standen des volks gevoeld, dan door den krijgsman. Zijn er onder onze staatsmannen geweest, die het staande leger een' invretenden kanker aan 's rijks welvaart en bloei genoemd hebben, zoo heeft niemand den zin van deze bewering miskend. Hoe moet men als staathuishoudkundige oordeelen over eene krijgsmagt, te talrijk en te kostbaar ingerigt, dan dat zij gevoed en onderhouden kan worden uit de opbrengst van de ladingen, die binnen het zeegat geloodst worden, van den gedruischmakenden effectenhandel, van den ziedenden raffineerketel, van het dof en eentoonig luidend draaijen des koffijbranders; met welke zaken de Schrijver, als te burgerlijk, te koopmanachtig, den draak steekt? De Hemel beware ons voor eene soldatenregering, onder wier geweld ‘de soldaten zelve,’ gelijk de Schrijver | |
[pagina 473]
| |
dit denkbeeld oppert, ‘zich op den voorgrond zouden stellen, om het loon te vragen, dat zij zich waardig rekenen.’ Dan zou, het is waar, de eeuw van augustus herleven, maar gelijk virgilius dezelve bezingt:
Inpius haec tam culta novalia miles habebit,
Barbarus has segetes.
Hetgeen wij den burger, die ondankbaar is tegen den krijgsman, zouden te gemoet voeren, rigten wij thans tot den Schrijver: herinner u de parabel van agrippa meneniusGa naar voetnoot(*)! Livius zal immers bij den Zeer Geleerden Magister en Doctor wel even zoo veel gezag hebben als alfred de vigny? - De Schrijver zal ons deze aanmerkingen voorzeker niet ten kwade duiden; wij volgen slechts zijn eigen voorbeeld. ‘Immers, een ieder draagt in zijnen boezem eene zekere overtuiging, die zich nu en dan lucht geeft, wanneer daartoe de gelegenheid gunstig is. Die overtuiging kan zich kleeden in geleende vormen, om klem te geven en indruk te verwekken.’ Wat taal en spelling betreft, trokken de volgende fouten onze opmerkzaamheid: bladz. 4. den officier, den soldaat, voor de; bl. 38. gelukkigen jagt, voor gelukkige; bl. 83. Nederlandsch onafhankelijkheid, voor Nederlands; bl. 87. de Commissaris, de Heer, voor den. Door het aangemerkte willen wij niet gehouden worden, de overigens zeer groote verdiensten van het werk voor de aardrijkskunde, de statistiek en de geschiedenis verduisterd te hebben. Integendeel hopen wij, dat eene gunstige ontvangst bij ons lezend publiek tot een bewijs zal verstrekken, dat Nederlands volk niet zoo onverschillig is voor den roem der verdedigers van deszelfs geboortegrond en bezittingen, als de Schrijver beweert. |
|