bladeren, welke zij draagt, niet alleen aan zich, maar ook aan elkander verbindt; voor velen heeft zij meer van den vlinder, die de eene bloem na de andere kust, zonder ander onderling verband, dan dat hij ze allen beurtelings zijn hof maakt.’
De Kindergedichtjes No. 2 voldoen ons beter. De onderwerpen zijn welgekozen; de poëzij is bevallig, en bevat vrij wat minder rijmelarij, dan wij wel eens in boekjes van dien aard aantroffen. Opregtheid, Morgenpligt zijn, onder anderen, lieve stukjes. Uit het laatste iets ter proeve:
‘Kindren, zijt gij frisch ontwaakt,
Hebt ge een zachte rust gesmaakt
En in 't koestrend dons gelegen,
O dan is 't uw dure pligt,
Eer ge iets anders nog verrigt,
God te danken voor zijn' zegen.
Vol van liefde op u ter neer,
En zal steeds aan u gedenken;
Jezus, aller kindren vriend,
Zal dan alles, wat u dient,
Op uw bidden aan u schenken.
Hij, zoo liefderijk en goed,
Sprak eens met een teêr gemoed:
“Laat de kindren tot mij komen.”
O, vergeet die woorden niet;
Maar volbrengt, wat Hij gebiedt;
Dan hebt gij geen kwaad te schromen.’
Dezelfde woorden en gedachten, in de twee laatste coupletten voorkomende, treffen wij nog eens in het laatste couplet van het versje, Opregtheid, aan: zulk eene armoede moest men, bij de schatten, voor kinderlijke poëzij voorhanden, hier niet vinden.
Het boekje is lief uitgevoerd. De plaatjes zijn niet onbehagelijk. Het meisje op plaat 2 is ongelukkig misteekend en te groot van hoofd; zoo ook maria op bl. 57.
Ook weder bij het aankondigen dezer kinderwerkjes dachten wij: Onnavolgbare van alphen, hoe hebt gij den kindertoon getroffen, en getoond, de kinderlijke ziel te hebben bestudeerd!
No. V. Boekbesch. bl. 212. reg. 17 staat onverklaarbaar in stede van verklaarbaar.
No. IX. bl. 395. reg. 10 en 14 v.o. staat 's Is in plaats van 't Is.