Het Dal van Almeria. Een Verhaal voor het opkomend Geslacht. Door den Schrijver van het Beatus-hol. Naar de derde Hoogduitsche uitgave. Te Deventer, bij A.J. van den Sigtenhorst. In kl. 8vo. 183 bl. f 1-65.
De Schrijver schijnt te vergeten, dat hij zijn boekje voor de jeugd bestemt, als hij moeder Valeria laat zingen:
‘Elke last voelde ik mij daar verligten,
Als hij mij zijn purpren lippen bood.
Wat ik aan zijn borst eens mogt genieten,
Voelt geen sterfling met een koeler hart.’
Ook maakt zij haar kind bang voor den langen man, die zich in den stroom tusschen de klippen verborgen houdt, om de kinderen, die te digt bij het water komen, te doen verdrinken. Wij zouden dus den Vertaler raden, in het vervolg zijne keuze te bepalen tot zoodanige werkjes voor de jeugd, die wij met meerdere ruimte kunnen aanbevelen.