den. De verschillende wijzen, waarop de Duivel gezegd wordt zich te vertoonen, en eene menigte van andere verschijningen, leveren den Schrijver overvloedige stoffe op.
Doch, zal door dit boekje het beoogde doel worden bereikt? Daaraan twijfelt Rec. grootelijks. Het is eigenlijk voor geene klasse van lezers geschikt. Voor den meer beschaafde is het te plat en dikwijls te weinig beduidend; voor den onbeschaafde is er veel te veel in omgehaald. Voor die soort van lezers, die de Schrijver eigenlijk zich voorstelde, had hij zich enkel moeten bepalen tot datgene, wat in ons land en in onzen tijd nog gangbaar is. Hij had niet uit alle hoeken een vreemdsoortig allerlei moeten verzamelen, waarvan het meeste voor den bijgeloovigen lezer van onze dagen geen doel treft. Of ook de toon, waarin het grootendeels geschreven is, aan het oogmerk zal beantwoorden, komt Rec. zeer twijfelachtig voor; terwijl in allen gevalle het boek weinig geschikt is, om in eenen meer beschaafden kring bijval te vinden.
De bedoeling moge dus goed zijn, de uitvoering laat veel te wenschen overig.
Er staat voor dit boek eene zonderlinge Voorrede. Daarin verklaart de Schrijver, dat dit stukje de voorlooper is van een ander werk, ‘om de zoo ligtgeloovigen ook van andere dwaasheden terug te brengen, door niet maar zoo blindelings aan allerhande mythen en fabelen, door deze en gene vrome predikers en romanschrijvers uitgekraamd, te gelooven.’ Van welken aard dat werk zijn zal, daaromtrent vinden wij in deze Voorrede enkele aanwijzingen. Na de aanprijzing van eenige werken, vooral van het beruchte boek van strauss, verklaart de Schrijver, dat men daaruit ‘zich zal overtuigen, dat het verhaal der wereldschepping, gelijk ook andere phantastische verhalen van mozes en de Profeten, aan de denkbeelden van de midden- en Oost-Aziatische volken ontleend zijn.’ Ook verder schijnt het te blijken, dat de verhalen der Heilige Schrift bij den Schrijver weinig genade vinden. Hij spreekt van ‘het schoone en verhevene van jezus leer en leven, dat in bijgevoegde wonderen verward wordt;’ van ‘waarheid en verdichting, geschiedenis en mythus, legenden en priesterfabelen uit eenen bijna schrifteloozen tijd.’ Men leert uit dat alles den geest van den man kennen; welke kennis ons volstrekt niet doet verlangen naar het beloofde werk.