waardoor het zich eenigzins ter behandeling aanbeveelt: 't is alledaagsch, verachtelijk, onbelangrijk. Hoe kan het zich aan iemand, die eenigen smaak bezit, ter bewerking aanprijzen? Had het nog eenige waarde als inleiding of bestanddeel van de tweede legende, Egmond betreffende, waarin eene andere burgtvrouw van dat slot zelve aan de zijde van haren zoon strijdende verschijnt, men zou het eerste misschien om het laatste kunnen dulden. Maar ook dat is het geval niet. Het staat daarmede in geen het minste verband, ja het neemt de waarheid of waarschijnlijkheid van het laatste verhaal geheel weg. Heer dodo, in de tweede legende, kan, naar de tijdrekening des Dichters, nog niet veel meer dan een kind geweest zijn, niet veel ouder althans dan vijftien jaren, en de wijze, waarop hij hier voorgesteld wordt, is met dien jeugdigen leeftijd geheel in strijd. Er bestaat ook geen de minste zamenhang tusschen het eerste en het tweede.
Is dus de keuze des onderwerp ongelukkig, de behandeling laat insgelijks veel te wenschen over. Hofdijk behoort onder de Romantieken, die meenen, dat alles, wat zonderling is, ook fraai moet zijn, die met maat en rijm omspringen zoo als het hun goeddunkt, die er eene bijzondere schoonheid in zoeken, als zij hunne verzen en volzinnen zoo afdeelen, dat er niets van het vers in overblijft, en die door klinkende woorden juistheid en waarheid van denkbeelden zoeken te vergoeden. Rec. wil eens eene enkele bladzijde nagaan, die op verre na niet onder de ongelukkigste behoort, en doen zien, hoe vele fouten in die weinige regels zijn te tellen. Hij kiest bl. 18:
Hoe vreeslijk een verandering,
Het oogenblik, dat pas verging,
En 't oogenblik van 't schrikklijk Heden!
Die aanblik - o, een hellesmart
Greep hem met scherpe klaauw in 't hart
En dreef zijn bloed terug naar d'oorsprong;
Geen siddring was 't, die hem beving;
Het was een schok, die alles doordrong,
Verlamming, schrikbre duizeling,
Stuipachtig, die de levensvonk
Bedreigde met vernieling of
Met waanzin. 't Scheen hem de aarde ontzonk,