| |
| |
| |
Algemeene Geschiedenis van de Volken en Staten der Oudheid, hunne zeden, staatsleven, beschaving, kunsten en literatuur. Door Dr. H. Riedel. Iste Deel. Te Groningen, bij W. van Boekeren. In gr. 8vo. 1841. IX, 546 bl. f 5 - :
Sedert eenige jaren is onze vaderlandsche Letterkunde met vele geschriften verrijkt geworden, die tot het vak der Algemeene Geschiedenis behooren. Dit was de vervulling van eene wezenlijke behoefte; want vroeger bestond er in onze taal bijna niets dan de overzetting van de Algemeene Geschiedenis van schröck en de verkorte uitgaaf daarvan, door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen bezorgd, die, hoe verdienstelijk ook, niet meer op de hoogte van de geschiedkundige onderzoekingen waren, om hiervan de voornaamste slotsommen te kunnen opleveren. Doch eindelijk volgden zich de vertalingen van werken betrekkelijk de Algemeene Geschiedenis spoedig op; zoo als die van j. von muller, door n.g. van kampen, die van pölitz, door witsen geysbeek, en eindelijk de zoo verdienstelijke overzetting van de Algemeene Geschiedenis van bekker in 21 Deelen; terwijl men thans weder die van von rotteck ter vertaling aankondigt. Met genoegen werden ook de oorspronkelijke overzigten der Wereldgeschiedenis van Mr. engelen en Mr. dorn seiffen door het publiek ontvangen. Men kan dus gereedelijk zeggen, dat er in onze taal eene rijke bron geopend is, om de zucht naar algemeene geschiedkundige kennis ruimschoots te voldoen.
Indien men echter al deze werken van naderbij beziet, en met de vorderingen en vereischten van eene meer wetenschappelijke beoefening der Geschiedenis vergelijkt, zal men moeten erkennen, dat zij er meestal niet geheel aan voldoen, en meer populair geschrevene leesboeken en overzigten zijn, dan dat zij de resultaten der hedendaagsche geschiedkundige kritiek en nasporing, in eenen meer wetenschappelijken vorm, met eene grondige voorstelling, leveren, zoo als zulks in Duitschland plaats heeft. Men kan derhalve een werk als het hier boven aangekondigde geenszins als overtollig beschouwen, dat zoo zeer in vorm en wijze van behandeling van de vorigen verschilt, en waardoor ook
| |
| |
de opmerking, die men, oppervlakkig beschouwd, zoude kunnen maken, dat deze Algemeene Geschiedenis, bij het aanwezig zijn van zoo vele anderen, wel zoude kunnen gemist worden, geheel komt te vervallen.
Men heeft in de 19de eeuw, inzonderheid in Duitschland, groote vorderingen in de geschiedkundige nasporing gemaakt. De onoordeelkundige behandeling van rollin en de partijdige scherts van voltaire, kunnen niet meer voldoen, of vinden slechts bij weinigen eenigen ingang meer; en, om de woorden van Dr. riedel in zijne Voorrede te gebruiken, ‘bij alle beschaafde volken heerscht thans de levendigste belangstelling en de grootste ijver voor eene nieuwe, meer degelijke en vruchtbare beoefening der Geschiedenis, die zich niet, zoo als veelal in vroegeren tijd, bepaalt bij een eindeloos verhaal van oorlogen, noch uitsluitend bij de optelling van de lotgevallen van Vorsten en Regenten, maar de volken zelve ten onderwerp kiest, en hunne ontwikkeling, zoo wel in Staten en Rijken, als in de voortbrengselen hunner nijverheid, de vruchten van hunnen geest en den invloed daarvan op hunne zeden en zedelijkheid zoekt uiteen te zetten. Evenmin vergenoegt men zich met algemeene redeneringen en zoogenaamd wijsgeerige beschouwingen over de Geschiedenis, hoe veel opgang die ook nog vóór korte jaren onder allerlei vorm en strekking plagten te maken; maar begint hoe langer hoe meer in te zien, dat alle geschiedkundige redenering op welgewaarborgde feiten en op echte voortbrengselen van kunst en wetenschap gegrondvest en daaruit afgeleid moet zijn.’ Het is dus eene juiste kennis van den toestand der Volken en van den verschillenden geest der tijden, uit de naauwkeurige studie der echte en oorspronkelijke bronnen geput, die men thans verlangt, waarvan het geheel en het overzigt de Wereldgeschiedenis uitmaakt. De voornaamste Handboeken, die in onzen tijd zijn uitgekomen, zoo als dat van heeren over de Geschiedenis der oude Staten, dat van rehm over die der Middeleeuwen, zijn wel uitmuntende gidsen, om tot de kennis
der geschiedkundige daadzaken te geraken, maar geene Algemeene Geschiedenissen; even zoo min als de wijsgeerige bespiegelingen over de lotgevallen des menschdoms, waarvan de Voorlezingen van hegel over de Wijsbegeerte der Geschiedenis als 't ware het nec plus ultra zijn.
Dr. riedel is dus begonnen, zijne taak volgens de opge- | |
| |
gevene grondbeginselen en vereischten te behandelen, en heeft zich tevens de oorspronkelijke bronnen, onder de nieuwste en gewigtigste verschijnselen der geschiedkundige letterkunde tot leiddraad gekozen; de Fasti Hellenici van clinton, en wel voornamelijk het Universalhistorische Ubersicht der Geschichte der alten Welt und ihre Cultur (9 Vol. in 8vo.), waarvan hij de verdeeling en vorm van behandeling hoofdzakelijk heeft gevolgd. Hij bepaalt zich vooreerst bij de oude Geschiedenis, die hij hoopt binnen een paar jaren in vier Deelen af te werken. Bij de goedkeuring van het publiek, zoude het niet onwaarschijnlijk zijn, dat wij van hem ook de Middeleeuwen en de nieuwe Geschiedenis ontvingen; waardoor wij in onze letterkunde een geschiedkundig werk, geschreven volgens de vorderingen der wetenschap in onzen tijd, zouden verkrijgen.
Dit Deel bevat, behalve eene algemeene en bijzondere Inleiding, veertien Hoofdstukken, die soms in onderafdeelingen, en allen in paragraphen gesplitst zijn. Zij behandelen 1o. den voorhistorischen tijd; 2o. China; 3o. Indië; 4o. Oud Perzië;, Babylonië en Assyrië; 5o. Egypte en Meroë; 6o. Palestina, Phoenicië, Syrië en Arabië; 7o. Assyrië, Babylonië en Medië; 8o. Klein Azië, Armenië en de Caucasische landen; 9o. Geschiedenis van Perzië; 10o. Griekenland, aardrijkskundige beschrijving, volkplantingen, klimaat enz.; 11o. oudste Geschiedenis der Grieken; 12o. van de volksverhuizing der Doriërs tot aan de oorlogen met de Perzen. a. Geschiedenis. b. Staatsinrigtingen, levenswijze, letterkunde, kunsten, Godsdienst; 13o. Atheensch tijdvak. Van het begin der oorlogen tegen de Perzen tot aan het einde van den Peleponnesischen oorlog. a. Geschiedenis. b. Staatsinrigting en levenswijze. c. Letterkunde. d. Kunsten. e. Godsdienst; 14o. Thebaansch tijdvak. Van het einde des Peloponnesischen oorlogs tot op
philippus van Macedonië. a. Geschiedenis. b. Staatsinrigting, zeden en levenswijze. c. Letterkunde. - Deze opgaaf zal genoegzaam zijn, om den rijken inhoud en de wijze van behandeling van dit eerste Deel der oude Geschiedenis te doen kennen.
In de voorhistorische en oudste geschiedkundige tijden is de Schrijver met opzet kort, misschien wel wat te veel, waardoor men somtijds hier wel eens daadzaken mist, die men zoude wenschen aan te treffen. Over het algemeen is de stijl kort en gedrongen, zoo als zulks bij een overzigt,
| |
| |
waar een rijkdom van zaken in een zeker bestek moet worden zaamgeperst, behoort te zijn, hetgeen echter hier en daar eene mindere duidelijkheid ten gevolge heeft. Inzonderheid heeft ons het gedeelte, dat over de beschaving, letterkunde en kunsten der volken handelt, het meest voldaan. De Schrijver heeft hier geheel het spoor van den beroemden Geschiedschrijver schlosser gevolgd, die overal het verband van de zeden, de letterkundige en wetenschappelijke beschaving met de gebeurtenissen aanwijst, en hierdoor den verschillenden geest der tijden met fiksche en krachtige trekken teekent.
De Schrijver heeft wèl gedaan met een kort begrip van deze Geschiedenis zamen te stellen, tot gebruik van de jonge lieden op de Gymnasiën; want, zoo als dit werk is aangelegd, is het daarvoor minder geschikt, deels om de uitvoerigheid en omvang, en ten andere om de wetenschappelijke grondigheid der behandeling, die voor eerstbeginnenden in de beoefening te moeijelijk en te hoog is. Wil men dit werk met genoegen en vrucht lezen, zoo moet men reeds van eene genoegzame geschiedkundige kennis voorzien zijn, om al hetgeen hier aangeduid is te verstaan en op deszelfs juiste waarde te schatten. Het is voornamelijk geschikt, om het handboek te zijn van allen, die de Geschiedenis voor de onafgebrokene studie van hun gansche leven houden, en die soms, in het kort en met groote trekken wenschen terug te komen op hetgeen zij voorheen meer in de bijzonderheden hebben uitgewerkt gezien. De Wereldgeschiedenis in haren geheelen omvang is toch het toppunt en de slotsom van alle afzonderlijke historische onderzoekingen, het doel, waarop deze alle moeten uitloopen. Wij wenschen, dat het werk van Dr. riedel genoegzame ondersteuning bij het publiek moge vinden, om hem aan te moedigen, niet alleen de oude Historie, maar ook die der Middeleeuwen en die der nieuwere tijden te kunnen afhandelen, waardoor voorzeker een groote stap tot aankweeking van eene echt wijsgeerige en wetenschappelijke beoefening der Geschiedenis in ons Vaderland zoude gedaan zijn; terwijl het niet te ontkennen is, dat wij hierin, zoo als in sommige andere vakken van kunst en wetenschap, nog geenszins op de hoogte van onze naburen staan.
Wij moeten ten slotte de aanmerking maken, dat, hoewel wij het met den Schrijver eens zijn, de aanhaling der
| |
| |
bijzondere bronnen aan den voet der bladzijden, bij een werk als het aangekondigde, niet zoo zeer vereischt wordt, wij echter gaarne hadden gezien, dat hij bij de onderscheidene Volken eene korte kritiek der algemeene bronnen hunner geschiedenis had geleverd, zoo als hij bij die der Egyptenaren gedaan heeft; dit geeft immers den juisten leiddraad tot verdere nasporingen aan de hand. De aardrijkskundige beschrijving van Griekenland behoefde zoo uitvoerig niet te zijn; zij is geheel buiten verband met de overige gedeelten van het werk; men kan elders genoeg hierover vinden, en het veertigtal bladzijden, dat zij beslaat, had voor een groot gedeelte plaats kunnen opleveren, om sommige onderwerpen, die wat te kort aangeduid zijn, uitvoeriger te behandelen.
|
|